Islaam.nl

Levensloop van profeet Mohamed

Inhoudsopgave

Op deze pagina kan je het uitzonderlijke levensverhaal van de laatste profeet (v.z.m.h.) lezen. Het is een prachtig verhaal welke menig moslim erg zal inspireren. Het leven van de profeet (v.z.m.h.) is een geweldig voorbeeld voor alle moslims.

Hieronder in de inhoudsopgave kan een keuze worden gemaakt.

  1. Inleiding
  2. De nobele afstamming
    2.1 Mohammed's stam
  3. De geboorte van Mohammed
  4. De kinderjaren van Mohammed
    4.1 Het bezoek van de twee Engelen
    4.2 Het overlijden van Amina
    4.3 Naar zijn genadige opa
    4.4 Naar zijn medogende oom
  5. Mohammed's eerste reis naar het Shaam-gebied (Syrië)
    5.1 De ontmoeting met de monnik Bahira
  6. Mohammed's tweede reis naar het Shaam-gebied (Syrië)
  7. Mohammed's huwelijk met Khadija bint Khuwailid
  8. De wederopbouw van de Ka'bah in Mekka
  9. De Hiraa'e grot
    9.1 De levensloop van de Profeet (v.z.m.h.) voor het gezantschap
  10. De eerste openbaring
    10.1 Het begin van het gezantschap en het neerdalen van de openbaring
    10.2 De eerste volgelingen
    10.3 De opvoeding van de gelovigen en de manier van hun aanbidding
  11. Het openlijk verkondigen van de boodschap
    11.1 Boven de Safaa-berg
    11.2 Het beraad van Quraish
  12. De vervolging
    12.1 De waarschuwing en bedreiding van Quraish aan het adres van Abu Talib
    12.2 Een vreemd voorstel van Quraish aan Abu Talib
    12.3 Geweldpleging tegen de Profeet (v.z.m.h.)
    12.4 Het huis van Al'arqam
    12.5 De marteling van de moslims
  13. De emigratie naar Abessinië
  14. De bekering van Hamza
  15. De bekering van Omar
    15.1 De reactie van de afgodendienaars ten opzichte van de bekering van Omar
    15.2 De versterking van de Islam en de moslims door de bijkomst van Omar
  16. De gehele isolatie en het uitwijzingsbevel
    16.1 De vernietiging van het verdrag en het opheffen van het uitwijzingsbevel
    16.2 De delegatie van Quraish bij Abu Talib
  17. Het jaar van verdriet
    17.1 De dood van Abu Talib
    17.2 De dood van Khadija
    17.3 Het verdriet stapelde zich verder op
  18. Mohammed's huwelijk met Sawdah en Aïcha
  19. De reis naar Ta'if
  20. Het verzoek van voor wonderen en tekenen
    20.1 De verscheuring van de maan
  21. De nachtelijke tocht en hemelvaart ("al'isra'e" en "almi'raadj")
  22. De emigratie van moslims naar Medina
  23. Het complot tegen de Profeet (v.z.m.h.)
    23.1 De beramingen van Quraish en die van Allah, de Verhevene
  24. De emigratie van de Profeet (v.z.m.h.) naar Medina
    24.1 Drie nachten in de grot
    24.2 Onderweg naar Medina
    24.3 De aankomst in Qubaa'e
    24.4 De aankomst in Medina
    24.5 De migratie van Ali, de zoon van Abu Talib, naar Medina
    24.6 De migratie van de familieleden van de profeet (v.z.m.h.) "ahl albayt"
    24.7 De migratie van Suhaib
    24.8 De zwakke mensen
    24.9 Het klimaat van Medina
  25. De verichtingen van de Profeet (v.z.m.h.) in Medina
    25.1 De Moskee van de Profeet (v.z.m.h.) in Medina
    25.2 De oproep tot het gebed "al'athaan"
    25.3 De broederschap tussen Almuhadjirin en Al'ansar
  26. Provocaties van de mensen van Quraish
    26.1 Valstikken van Quraish
    26.2 Het voeren van een oorlog wordt geoorloofd
  27. De strijd van Badr
    27.1 Het gevecht
    27.2 De dood van Abu Djahl
    27.3 De dag van de onderscheiding
    27.4 De doden aan beide kanten
    27.5 Het bericht van de strijd in Mekka en Medina
    27.6 De aankomst van de Profeet (v.z.m.h.) in Medina
    27.7 De krijgsgevangenen
    27.8 Het overlijden van de dochter van de Profeet (v.z.m.h.) Ruqaya en het huwelijk van Othman met zijn andere dochter Oem Kalthoem
  28. De slag van Oehoed
    28.1 Het gevecht en de dood van Hamzah
    28.2 De aanval van de afgodendienaars op de Profeet (v.z.m.h.) en het gerucht dat hij vermoord zou zijn
    28.3 De reactie van de moslims na de omsingeling
    28.4 Na het terugtrekken naar de berg
    28.5 De beslissing na het voeren van een dialoog
    28.6 De terugtocht van de afgodendienaars, het bijstaan van de gewonden en het opbergen van de martelaars
    28.7 De terugkeer naar Medina
  29. Het sturen van de boodschap naar vorsten en emirs
    29.1 De brief van de Profeet (v.z.m.h.) aan de Romeinse keizer
  30. De Inname van Mekka
    30.1 De aanleiding, de voorbereiding en de geheimhouding
    30.2 Onder weg naar Mekka
    30.3 Abu Sufyan bij de Profeet (v.z.m.h.)
    30.4 De aankomst van de Profeet (v.z.m.h.) in Mekka
    30.5 De trouwzwering
    30.6 De mensen waarover het doodvonnis werd uitgesproken
    30.7 Het openingsgebed
    30.8 Bilal verricht de oproep tot het gebed, de "athaan", boven op de "Ka'bah"
    30.9 Het verblijf van de Profeet (v.z.m.h.)in Mekka
    30.10 Het vernietigen van de afgondsbeelden U'zah, Suwa'e en Munaat
    30.11 Khalid ibn Alwalid naar de stam Beni Djuthaimah
  31. De afscheidsbedevaart
  32. Het overlijden van de Profeet (v.z.m.h.)
    32.1 De tekenen van het afscheid
    32.2 Begin van zijn ziekte
    32.3 Zijn testament en afscheidswoorden
    32.4 De verkiezing van Abu Bakr voor het leiden van het gebed
    32.5 De giften van de Profeet (v.z.m.h.)
    32.6 Zijn laatste dag in dit leven
    32.7 Het sterven van de Profeet (v.z.m.h.)
    32.8 De radeloosheid van de metgezellen en de positie van Abu Bakr
    32.9 Verkiezing van Abu Bakr tot Kalief
    32.10 De voorbereiding van de begrafenis van de Profeet (v.z.m.h.)
  33. De familieleden van de Profeet (v.z.m.h.)
  34. De kinderen van de Profeet (v.z.m.h.)
  35. De karaktereigenschappen en het gedrag van de Profeet (v.z.m.h.)

 
  

1. Inleiding
In de naam van Allah, de Erbarmer, de Barmhartige.

Lof aan Allah, de Heer van de bewoners van de wereld. Moge Allah's zegeningen en vrede zijn met de beste onder Zijn gezanten en de laatste van de profeten, namelijk, Mohammed, de waarheidsverteller, de vertrouweling. Hij is gezonden naar alle mensen; ook naar de zwarten en de roden onder hen. Allah's zegeningen en vrede zij met zijn familieleden en metgezellen, zij hebben de religie in eer gehouden. Moge ook Allah's zegen en vrede zijn met iedereen die op de juiste wijze het pad heeft gevolgd zoals de imams hebben gedaan en met hen die het woord van Allah verkondigen en anderen het rechte pad aanwijzen, en met degenen die Allah vrezen en zich deugdzaam gedragen, tenslotte met iedereen die deze weg volgt, tot de dag des oordeels.

De levensloop van de Profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, "as-sirah", behoort tot de meest gezaghebbende kennis die men kan vergaren. Het is een verheven leer die men kan gaan begeren, omdat een moslim hierdoor meer komt te weten over zijn religie en de Profeet.

Allah, de Verhevene, heeft Zijn gezant geëerd onder andere doordat hij een nakomeling van adel is. Daarnaast heeft Hij, de Verhevene, hem gekozen voor Zijn openbaringen en Zijn zending. Het is een zware verantwoordelijkheid om de mensen tot Allah te roepen en Zijn religie uit te leggen. De Profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft zich voortdurend moeten inspannen om dit doel te bereiken, daarvoor heeft hij veel beproevingen doorstaan en heeft hij hiervoor geleden. Tegelijkertijd werd hij echter door Allah, de Verhevene, in zijn opdracht gesteund door middel van Zijn onwaarneembare legers en Zijn gehoorzame en eerbiedige engelen. Ook werd de Profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gesteund door middel van Allah's zegeningen. Hij, de Verhevene, stuurde ook bepaalde omstandigheden en oorzaken. Dit gebeurde bijvoorbeeld door middel van de buitengewone verschijnselen die zich voordeden aan de Profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem.

Naar Inhoudsopgave

2. De nobele afstamming

Hij is de edelmoedigste onder de schepselen van Allah, de beste onder Zijn gezanten en de laatste van de profeten; Mohammed de zoon van Abdullah, de zoon van Abdulmuttalib, de zoon van Haashim, de zoon van Abdu-munaaf, de zoon van Qusay, de zoon van Kilaab, de zoon van Murrah, de zoon van Ka'b, de zoon van Lo'ay, de zoon van Ghaalib, de zoon van Fihr, de zoon van Maalik, de zoon van An-nadhr, de zoon van Kinaanah, de zoon van Khuzaima, de zoon van Mudrika, de zoon van Ilias, de zoon van Mudhar, de zoon van Nizaar, de zoon van Mu'adh, de zoon van Adnaan.

De geleerden zijn het er over eens dat Adnaan van Ismaïl afstamt, de zoon van Ibrahiem, vrede zij met hen. Maar de namen en het juiste aantal van degenen tussen hem en Ismaïl, vrede zij met hem, zijn onbekend.

De moeder van de Profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, is Amina de dochter van Wahb, de zoon van Abd Munaaf, de zoon van Zohrah, de zoon van Kilaab. Deze is de vijfde grootvader van de Profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, van de kant van zijn vader. Met andere woorden: zijn vader en zijn moeder hebben dezelfde afstamming, deze komt bij Kilaab uit.

Volgens sommigen was de naam van Kilaab, dat letterlijk honden betekent, Hakiem. Maar volgens anderen was zijn echte naam U'rwah. Hij stond bekend om het gebruiken van honden bij de jacht en werd daarom Kilaab genoemd.

2.1 Mohammed's stam

De stam van de Profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, is Quraish. Deze stond bekend als een eervolle stam. De stam had een verheven positie en een roemrijke oorsprong. Tussen de overige Arabische stammen was het een hoogwaardige stam. Quraish is een bijnaam van Fihr, de zoon van Maalik of An-nadhr, de zoon van Kinaanah.

De mannen die tot deze stam behoorden waren in hun tijd de heren en de nobelen van alle andere mannen. Bijzonder onder hen was Qusay, zijn echte naam was Zaid. Hij is namelijk de eerste in Quraish die het beheer over de Ka'bah kreeg, hij was verantwoordelijk voor het bedekken en het verzorgen daarvan. Hij had de sleutels van de Ka'bah en opende het voor wie en wanneer hij maar wilde. Hij is ook degene die Quraish naar het binnenste van Mekka bracht, waarna zij zich ook daar hebben gevestigd. Daarvoor hadden zij alleen aan de rand van Mekka gewoond en leefden verspreid over andere stammen. Qusay is ook de oprichter van de "as-siqaayah", d.w.z. "een heerlijke drank die wordt gemaakt van dadels, honing, krenten en dergelijke. Hij bereidde het voor de bedevaartgangers zodat deze ervan konden drinken". Ook is hij de initiatiefnemer van de "ar-rifaadah", d.w.z. "het eten dat voor hen werd bereid tijdens het bedevaartseizoen.

Aan de noordelijke kant van de Ka'bah heeft Qusay het raadshuis gebouwd "daar an-nadwah", waar Quraish zich beraadden en wat het centrum was van hun sociale activiteiten. Zo werd bijvoorbeeld elk huwelijk en elk besluit in dit huis genomen. Hij had de banier en de leiding. Er werd geen oorlog gevoerd zonder zijn toesteming. Hij was gastvrij, wijs en had onder zijn mensen een grote invloed.

Naar Inhoudsopgave

3. De geboorte van Mohammed

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, werd geboren in een buitenplaats van Beni Haashim in Mekka, op maandagochtend de negende (of de twaalfde, zoals ook wordt genoemd) van de maand Rabi'e I in het jaar van de olifant. De eerste datum is de meest betrouwbare maar de tweede datum is meer bekend. Deze datum komt overeen met 22 april 571 (na Christus). De vroedvrouw bij zijn geboorte was As-shifaa', de dochter van Amr en de moeder van Abdurrahmaan Ibn Awf.

Bij de bevalling kwam vanuit zijn moeder een licht naar buiten dat zelfs de Shaam-paleizen bereikte. Zij bracht zijn opa Abdulmuttalib op de hoogte van de geboorte, waarna Abulmuttalib vrolijk en gelukkig naar haar toekwam. Hij nam de baby in zijn armen en bracht hem de Ka'bah binnen, bedankte Allah, riep Hem aan en noemde hem Mohammed.
Hij koos voor deze naam (wat in het Arabisch wil zeggen "degene")

waarover met lof wordt gesproken) opdat de mensen met lof over hem zouden spreken. Hij slachtte een dier voor deze gelegenheid, besneed de baby op de zevende dag na zijn geboorte en gaf de mensen te eten, zoals dat toen gebruikelijk was onder Arabieren. Barakah Alhabashiah, Oum Ayman, was zijn oppas. Zij was de slavin van zijn vader Abdullah. Zij is later nog moslim geworden, immigreerde naar Medina en overleed vijf of zes maanden na de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem.

Naar Inhoudsopgave

4. De kinderjaren van Mohammed

Het was traditie bij de Arabieren om op het platteland op zoek te gaan, voor hun pas-geboren kinderen, naar vrouwen die borstvoeding willen geven met als bedoeling deze kinderen voor de stedelijke ziektes te beschermen. Zodoende zouden zij sterk opgroeien en de Arabische taal vanaf hun kinderjaren beheersen.

Door de voorbeschikking van Allah, de Verhevene, kwam een aantal vrouwen uit Beni Sa'd op zoek naar babies om borstvoeding te geven. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, werd aan hen allen aangeboden maar zij weigerden omdat hij een weeskind was. Onder de vrouwen bevond zich ook Halima, de dochter van Abou Thouayb. Zij kon geen ander kind meer vinden en nam de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, mee waarna zij zo gelukkig was, dat de anderen jaloers werden.

De zegeningen stroomden binnen bij deze familie en werden voor iedereen zichtbaar tijdens het verblijf van de profeet bij hen , Allah's zegen en vrede zij met hem. In dit verband is overgeleverd dat toen Halima naar Mekka kwam, het een droogteperiode was. De ezelin waarmee zij kwam, was het traagste dier van de karavaan doordat het zwak en mager was. Zij had ook een kameel die geen druppel melk voortbracht en zij had een kind dat gedurende de hele nacht van honger huilde, hij kon niet slapen en zijn ouders daardoor ook niet.

Toen Halima de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, met zich meebracht naar haar onderkomen en hem borstvoeding begon te geven kwam alle melk die hij nodig had. Hij dronk samen met haar eigen kindje totdat zij hun dorst haddden gelest en vielen daarna in slaap.

De man van Halima ging naar de kameel en vond haar vol met melk. Hij melkte haar zodat zij genoeg te drinken hadden en die nacht goed konden slapen. Toen zij de terugweg naar Beni Sa'd ondernamen, stapte Halima op haar ezelin en nam de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ook mee. De ezelin ging zo snel dat deze de karavaan voorbij ging en geen van de dieren kon haar meer in kon halen.

Toen zij in Beni Sa'd thuiskwamen, dat toen een heel erg uitgedroogd landschap was, keerden de schapen aan het einde van de dag echter met volle buiken en volle uiers terug. Zij melkten de dieren en dronken terwijl geen ander een druppel kon melken in dezelfde tijd.

De zegeningen en voorspoed van Allah hielden twee jaar lang aan totdat de borstvoedingsperiode voorbij was. Deze periode was bepalend voor zijn ontwikkeling.
Halima kwam elke zes maanden en nam de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, mee naar zijn moeder en familie en bracht hem weer terug naar het platteland in Beni Sa'd.

Na afloop van de borstvoedingsperiode en zijn ontwenning daarvan, bracht zij hem terug bij zijn moeder. Doordat zij alle zegeningen en voorspoed had gemerkt, wilde ze graag dat hij bij haar zou blijven. Ze vroeg vervolgens aan zijn moeder of dat mogelijk was totdat hij groter zou worden en zodoende de ziektes in Mekka zou vermijden. Aangezien zijn moeder er geen bezwaren tegen had, nam Halima hem mee terug en was daardoor heel gelukkig. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verbleef daarna nog ongeveer twee jaar bij haar. Daarna vond een vreemde gebeurtenis plaats waarna Halima en haar man angst kregen en besloten om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, terug te brengen naar zijn moeder. Deze gebeurtenis is het openscheuren van zijn borst. Het vond als volgt plaats.

4.1 Het bezoek van de twee Engelen

Anas Ibn Maalik, moge Allah met hem tevreden zijn, heeft verteld: 'De engel Jibriel kwam naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, toen deze samen met andere kinderen aan het spelen was.

Jibriel legde hem op de grond en opende zijn borst, pakte zijn hart, haalde een bloedprop eruit en zei: dit was het aandeel van de duivel in je. De engel Jibriel waste het hart met zamzam-water in een gouden kom. Hij herstelde het hart en plaatste het weer terug op zijn plek.

De kinderen renden naar zijn moeder, dat wil zeggen degene die hem borstvoeding gaf, en zeiden: 'Mohammed is vermoord'. Daarna kwam hij aangelopen met een bleek gezicht. Anas voegde hieraan toe: ik kon de littekens in zijn borst zien. Hierover is het volgende vers uit de Koran bekend:

"Hebben Wij uw borst niet voor u verruimd? En uw last niet van u weggenomen? Die uw rug bezwaarde?" (Surah 94: Ayah 1/tm 3)

4.2 Het overlijden van Amina

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging na deze gebeurtenis terug naar Mekka en verbleef ongeveer twee jaar lang bij zijn moeder en familie. Daarna ging hij samen met zijn moeder naar Medina, waar zijn vader en ooms van zijn opa, de zoons van Uday Ibn An-nadjaar, begraven lagen. De schoonvader van zijn moeder, Abdulmuttalib, en haar bediende, Oum Ayman, gingen ook mee. Zij verbleven daar gedurende een maand en keerden terug. Onderweg werd Amina (de natuurlijke moeder van de profeet) erg ziek en overleed in Al'abwaa' dat gelegen is tussen Mekka en Medina. Aldaar werd zij begraven.

4.3 Naar zijn genadige opa

Zijn opa Abdulmuttalib bracht hem daarna mee terug naar Mekka.
Deze gebeurtenis was pijnlijk en had veel invloed op hem. Dit leidde ertoe dat hij veel zorg besteedde aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij behandelde hem beter dan zijn eigen kinderen. Hij had veel respect voor hem en trok hem daarom voor op zijn eigen kinderen. Hij was vrijgevig voor hem, hij mocht op zijn eigen bed gaan zitten terwijl andere kinderen het niet mochten. Hij aaide zijn rug en wat de profeet ook deed, het maakte zijn opa blij. Hij was er van overtuigd dat hij een bijzondere positie zou hebben in de toekomst. Abdulmuttalib overleed echter twee jaar later toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, acht jaar, twee maanden en tien dagen oud was.

4.4 Naar zijn meedogende oom

Na het overlijden van zijn opa is de voogdij over hem op zich genomen door zijn oom Abutalib, de broer van zijn vader, die hem barmhartig en vriendelijk behandelde. Aangezien hij financieel niet erg ruim zat, heeft Allah zijn kleine vermogen vergroot en gezegend zodat het eten van één persoon voldoende zou zijn voor het gehele gezin. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was ook het voorbeeld van volharding en tevredenheid en hij nam genoegen met wat Allah had voorbestemd.

Naar Inhoudsopgave

5. Mohammed's eerste reis naar het Shaam-gebied (Syrië)

Abutalib besloot op een gegeven moment deel te nemen aan een handelsreis naar het Shaam-gebied in de karavaan van Quraish. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was toen twaalf jaar oud (of preciezer: twaalf jaar, twee maanden en tien dagen) en hij vond het vreselijk om afscheid van zijn oom te nemen, waardoor Abutalib medelijden met hem kreeg en hem meenam.

5.1 De ontmoeting met de monnik Bahira

Toen de karavaan bij de stad Basraa stopte, dat aan het Shaam-gebied grenst, kwam een van de grootste Christelijke monniken naar hen toe. De naam van de monnik was Bahira. Hij liep tussen de karavaan door totdat hij bij de profeet was, hij pakte zijn arm en zei: 'Dit is de heer van de wereldbewoners, de gezant van de Heer van alle wereldbewoners. Allah, de Verhevene, zal hem zenden als barmhartigheid voor alle wereldbewoners'. De mensen vroegen: hoe weet u dat? Hij zei: 'Bij jullie aankomst vanuit Aqabah, knielde elke steen en boom neer en dat doen zij alleen voor een profeet. Ik herken hem door het teken onderaan zijn schouder dat op een appel lijkt en er is over hem verteld in onze boeken.'

Hij was gastvrij en vroeg aan Abutalib om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, terug te nemen en hem niet mee te nemen naar het Shaam-gebied uit angst voor de Joden en de Romeinen. Abutalib heeft hem toen onmiddellijk naar Mekka teruggebracht.

Naar Inhoudsopgave

6. Mohammed's tweede reis naar het Shaam-gebied (Syrië)

Khadija, de dochter van Khuwailid, moge Allah met haar tevreden zijn, een van de meest rechtschapen vrouwen van Quraish, kwam van goede huize en was tevens rijk. Zij besteedde haar geld uit aan handelaren om daarmee handel te drijven tegen commissie. Zij had gehoord over de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en stelde hem voor om met haar geld een handelsreis naar het Shaam-gebied te maken. Zij beloofde hem een hogere vergoeding dan wat zij aan anderen gaf.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging samen met haar dienaar Maysarah op reis, kocht en verkocht goederen en maakte heel veel winst. Haar geld werd gezegend en verrijkt, hetgeen op deze manier nooit eerder had plaatsgevonden. Hij keerde daarop terug naar Mekka en gaf het aan hem toevertrouwde geld en goederen terug.

Naar Inhoudsopgave

7. Mohammed's huwelijk met Khadija bint Khuwailid

Khadija merkte zijn betrouwbaarheid en zegeningen op en raakte er stil van. Maysarah vertelde haar ook wat hij allemaal zag van zijn goede eigenschappen, zijn prachtige karakter en wonderen zoals de aanwezigheid van de schaduwen van twee engelen als het warm was. Khadija voelde zich tot hem aangetrokken en stuurde een van haar vriendinnen naar hem toe om te laten weten dat zij graag met hem zou willen trouwen.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging daarmee akkoord en sprak daarover met zijn ooms die vervolgens haar hand gingen vragen bij haar oom Amr Ibn Asad. Hij gaf haar ten huwelijk aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Bij de huwelijksplechtigheden was een aantal vooraanstaanden van Banu Haashim en Quraish aanwezig en de bruidsschat bedroeg twintig Bakrah (of misschien ook zes). Zijn oom Abutalib hield de huwelijkstoespraak; hij uitte zijn lofbetuiging aan Allah en verheerlijkte Hem. Daarna sprak hij over de goede afstamming en de oprechtheid van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij noemde daarna het huwelijksverklaring en maakte de bruidsschat bekend.

Dit huwelijk vond twee maanden en een paar dagen na zijn terugreis uit het Shaam-gebied plaats. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was toen vijfentwintig jaar oud en Khadija was (naar de meest waarschijnlijke overleveringen) veertig jaar, maar er wordt ook overgeleverd dat zij achtentwintig jaar was. Zij was getrouwd geweest met A'tieq, de zoon van A'aith Almakhzoumi die overleden was, en met Abu Haalah At-taimi; deze overleed ook en zij had al een kind van hem. Daarna wilden velen van de vooraanstaanden van Quraish met haar trouwen maar zij weigerde totdat zij met de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouwde. Met hem werd ze ook werkelijk gelukkig.

Naar Inhoudsopgave

8. De wederopbouw van de Ka'bah in Mekka

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vijfendertig jaar oud was, vond een overstroming plaats die de muren van de Ka'bah beschadigde. Aangezien de muren al eerder waren beschadigd door een brand, vonden de mensen van Quraish het noodzakelijk om ze te herbouwen. Zij besloten daarop om de bouw alleen te financieren met het eerlijk verdiende geld, dus niet het geld van de bruidschat van een prostituee, het geld afkomstig van renteheffingen of dat ten onrechte afgenomen was van een ander.

Zij vreesden Allah's bestraffing als zij het zouden slopen, maar toen vertelde Alwalied, de zoon van Almoughirah hen: 'Allah bestraft niet degenen die iets herstellen' en begon zelf met het slopen. Zij volgden hem hierin totdat ze de fundamenten van Ibrahiem bereikten. Zij startten de bouw van de Ka'bah en verdeelden de bouwactiviteiten onder de verschillende stammen. De vooraanstaanden droegen de stenen op hun schouders. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zijn oom Al'abbas deden hetzelfde. Een Romeinse bouwer, wiens naam Baaqum was, was verantwoordelijk voor de bouw. Later bleek dat de -eerlijk verdiende- financiële middelen niet voldoende waren om de bouw vanaf de fundamenten van Ibrahiem te beëindigen, zij lieten daarom ongeveer zes meter open en bouwden een muurtje aan de rand van de oorspronkelijke grenzen als aanwijzing dat het bij de Ka'bah behoorde. Dit deel wordt de "Alhajar wal-hutaim" genoemd.

Bij het bereiken van de plek van de zwarte steen "alhajar alaswad" tijdens de bouwwerkzaamheden wilde elk stamhoofd zichzelf de eer verschaffen om de steen op zijn plek terug te leggen.

Dit leidde tot flinke ruzies onderling, die vier tot vijf dagen duurden. De situatie dreigde in een bloedige strijd te veranderen, maar de wijze Abu Umayya, de zoon van Almughierah Almakhzoumi, heeft dit kunnen voorkomen. Hij was de oudste man van Quraish en stelde voor om de arbitrage over te laten aan de eerste man die zou binnenkomen in de moskee en allen stemden daarmee in.

De voorbestemming van Allah was dat die eerste man die zou binnen- komen na dit besluit, de profeet zou zijn, Allah's zegen en vrede zij met hem. Toen de mensen hem zagen zeiden ze: 'Deze man is de betrouwbare en wij accepteren hem, dat is Mohammed'. Toen hij bij hen aankwam vertelden zij het verhaal, hij pakte een mantel, legde de zwarte steen erin en vroeg een ieder die mantel vast te houden en hem vervolgens te dragen naar de plek van de steen. Toen zij die hadden bereikt, pakte Mohammed, Allah's zegen en vrede zij met hem, de steen en legde die op zijn plaats. Het was de juiste oplossing waar iedereen over tevreden was.

De zwarte steen lag anderhalf meter hoog en de deur van de Ka'bah lag twee meter boven de grond zodat alleen degenen waar zij toestemming aangaven naar binnen konden.
Zij hebben de hoogte van de muren verdubbeld en deze werden ongeveer acht meter (18 thira'e). Zij legden zes pilaren neer binnen de Ka'bah in twee rijen en maakten daarboven het plafond, ter hoogte van vijftien Thira'e, dat ongeveer zeven meter is. De Ka'bah was voor deze renovatie namelijk zonder plafond of pilaren.

Naar Inhoudsopgave

9. De Hiraa'e-grot

9.1 De levensloop van de Profeet (v.z.m.h.) voor het gezantschap
Vanaf zijn kinderjaren groeide hij op met een gezond verstand en lichaam. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had goede karakter- eigenschappen en was het ideale voorbeeld van wijsheid en ruimdenkendheid. Uitermate welgemanierd en had een zuivere persoonlijkheid. Hij stond bekend als betrouwbaar, geloofwaardig, edelmoedig, dapper, rechtvaardig, wijs, ascetisch, tevreden, zachtaardig, volhardend, dankbaar, bedeesd, getrouw, bescheiden en oprecht.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was verder zoals zijn oom Abutalib hem in een gedicht omschreef:

"De wolken worden verzocht te regenen door de zuiverheid van zijn gezicht, hij is de schuilplaats voor de weeskinderen en de beschermer van de weduwen."

Hij onderhield goede banden met zijn bloedverwanten. Hij was geduldig en viel niemand lastig, hielp wie minder bedeeld waren totdat ze wat ruimer zaten. Hij was gastvrij en steunde mensen die bepaalde problemen hadden of een moeilijke periode doormaakten. Allah, de Verhevene, beschermde hem, stond hem bij en zorgde dat hij afkeer kreeg van alle fabels en kwaad waarmee de mensen in zijn stam zich wel bezighielden. Hij heeft ook nooit feestelijkheden voor afgoden bijgewoond waar beelden voor goddelijk werden verklaard en heeft nooit gegeten van het geofferde in dit verband. Hij kon er niet tegen om te luisteren naar de eedaflegging in de naam van Al-laat en Al'uzza, laat staan het aanraken van die beelden of de nabijheid daarvan opzoeken. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft altijd afstand genomen van het drinken van alcohol en nooit onbehoorlijke bijeenkomsten bijgewoond, terwijl veel jongeren in Mekka elkaar zo regelmatig ontmoetten.

Door de genoemde feiten werd het verschil in denkwijze steeds groter tussen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en de mensen van zijn stam. De verdorvenheid en ondeugdzaamheid die zij verrichtten baarde hem zorgen, hij trok zich steeds meer terug en verkoos de eenzaamheid terwijl hij zich bezig hield met de weg die hen zou kunnen redden. Zijn bezorgdheid nam alleen maar toe, maar ook zijn wil werd sterker en hij werd ouder. Alsof het iets was dat hem tot die eenzaamheid leidde. Hij begon zich meer en meer terug te trekken in de Hiraa'e-grot*, hield zich bezig met het aanbidden van Allah volgens de restanten van de religie van Ibrahiem, vrede zij met hem. Hij deed dit een maand per jaar, de maand Ramadan. Zodra deze maand voorbij was vertrok hij 's ochtends naar Mekka, verrichtte de "tawaaf", het lopen rond de Ka'bah, en ging daarna naar zijn woning. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft dit drie jaar lang gedaan. De meeste profeten werden gezonden zodra zij de leeftijd van veertig jaar hadden bereikt, het is de leeftijd van volmaaktheid en volwassenheid. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zelf deze leeftijd had bereikt begonnen de tekenen van gezantschap en voorspoed aan hem te verschijnen. Wat hij droomde vond later ook in werkelijkheid plaats, hij zag het licht en hoorde stemmen en heeft wel eens hierover gezegd: 'Ik herkende nog een steen in Mekka, die mij begroette voordat ik was gezonden'.
_______________________
* Hiraa'e: Dat was de naam van de huidige A-noer-berg die op een afstand van ongeveer twee mijlen van Mekka ligt. De grot ligt links aan de top van de berg. Het is een klein grot die iets minder dan vier meter lang en ongeveer anderhalve meter breed is.

Naar Inhoudsopgave

10. De eerste openbaring

Op een leeftijd van eenenveertig jaar tijdens de maand Ramadan was de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in alle eenzaamheid in de Hiraa'e-grot Allah aan het gedenken en aanbidden. Op een gegeven moment verscheen de engel Jibriel, vrede zij met hem, om de boodschap en de openbaring aan de profeet te verkondigen.

Aïcha, moge Allah met haar tevreden zijn, heeft dit verhaal uitgebreid overgeleverd: ,,De allereerste openbaringen aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waren zijn oprechte dromen, elke droom kwam uit. Daarna kreeg hij de neiging om zich af te zonderen en ging in zijn zelfgekozen eenzaamheid Allah aanbidden in de Hiraa'e-grot. Dat deed hij vele nachten achter elkaar waarna hij zich weer terugtrok bij zijn familie. Hij kreeg van Khadija het voedsel om weer een gelijk aantal nachten door te brengen, totdat de openbaringen hem bereikten toen hij in de Hiraa'e- grot zat. De engel versheen voor hem en zei: "Lees" en de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, antwoordde: ,,Ik kan niet lezen...".

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vertelde: ,,Hij pakte me krachtig vast totdat ik me in het nauw voelde, liet me daarna los en zei: ,,Lees". Ik zei: ,,Ik kan niet lezen". Hij pakte me voor de tweede keer krachtig vast, liet me los en zei: ,,Lees". Ik zei: ,,Ik kan niet lezen". Hij pakte me krachtig vast voor de derde keer, liet me los en zei:

"Lees! In de naam van jouw Heer, Die jou heeft geschapen. Hij heeft de mens geschapen van een bloedklomp. Lees! En jouw Heer is de meest Edele. Degene Die onderwezen heeft met de pen. Hij heeft de mens onderwezen wat hij niet wist." (Surah 96: Ayah 1 t/m 5)

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, is hierna trillend van angst naar zijn huis teruggegaan. Hij zei tegen Khadija, moge Allah met haar tevreden zijn: ,,Omhul mij, omhul mij". Zij omhulde hem totdat hij zich beter voelde. Hij zei tegen Khadija: ,,Het was beangstigend". Zij stelde hem toen gerust: ,,Oh nee, Allah zou je nooit in de steek laten. Je houdt contact met je bloedverwanten, zorgt voor iedereen, geeft aan de behoeftigen, bent gastvrij en steunt anderen bij hun onheil".

Khadija vertrok samen met hem naar Waraqah, de zoon van Nawfal Ibn Asad Ibn Abdul'uzza; hij was een neef van Khadija en had zich in het djahiliyya-tijdperk bekeerd tot het Christendom. Hij kende de Hebreeuwse taal en schreef uit de Indjiel in het Hebreeuws en was op het eind van zijn leven een oude blinde man. Khadija vroeg hem: ,,Oh neef, luister naar de zoon van je broeder".

Toen zei Waraqah tegen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem: ,,Oh zoon van mijn broeder, wat heb je gezien?". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vetelde hem het verhaal en wat hij allemaal gezien had, waarna Waraqah zei: ,,Dit is precies wat Moesa ook is overkomen. Ik had nog gehoopt sterk genoeg te zijn en dat ik nog zou leven als jouw mensen je het land zouden hebben uitgezet". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Zullen ze mij dan eruit zetten?". Waraqah antwoordde: ,,Ja, elke man die dit krijgt wordt vijandig behandeld, als ik tegen die tijd nog leef, dan zal ik je terzijde staan", maar Waraqah is kort daarna overleden."

 

10.1 Het begin van het gezantschap en het neerdalen van de openbaring

Het voorgaande was het verhaal van het begin van de gezantschap en de openbaringen aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, de eerste keer. Dit vond plaats tijdens de maand Ramadan en precies in de waardevolle nacht, "Lailatoe el qadr". Allah, de Verhevene, heeft gezegd:

"De maand Ramdan is het waarin de Koran is neergezonden".

Ook heeft Allah gezegd:

"Voorwaar, wij hebben de Koran neergezonden in de Waardevolle Nacht". (Surah 97: Ayah 1)

Volgens de meest betrouwbare overleveringen was het op een maandagnacht, net voor de ochtendschemering.

"Lailatoelqadr" vindt zoals bekend plaats op een oneven dag tijdens de laatste tien dagen van de maand Ramadan. Verder is het wetenschappelijk bewezen dat de maandag tijdends de Ramadan van dat jaar op de 21ste plaats vond. Dit betekent dat zijn gezantschap, Allah's zegen en vrede zij met hem, op de nacht van de 21ste van de maand Ramadan op een leeftijd van eenenveertig jaar tot hem kwam. Deze datum komt overeen met 10 augustus 610 (na Christus). De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was dus veertig maanjaren, zes maanden en twaalf dagen oud hetgeen overeenkomt met negenendertig zonnejaren, drie maanden en tweeentwintig dagen. Hij werd gezonden op een leeftijd van veertig jaar, geteld volgens de zonnejaren.

10.2 De eerste volgelingen

Bij de aanvang van de verkondiging, heeft een aantal mensen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in zijn boodschap gevolgd, zij hadden voorrang bij het verkrijgen van voorspoed en deugdzaamheid.

1. De allereerste persoon was Khadija, de dochter van Khuwailid, de moeder der gelovigen "Oum Almo'minien", d.w.z. "moeder der gelovigen", moge Allah met haar tevreden zijn. Zij was al op de hoogte van de verschillende tekenen die op het gezantschap wezen. Zij verwachtte dan ook dat hij de profeet van deze natie zou worden. Dat werd alleen maar bevestigd door de verklaring van Waraqah. De engel Jibriel zou de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bezocht hebben in de Hiraa'e-grot met de openbaringen van zijn gezantschap. Khadija zag wat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, allemaal meemaakte na het neerdalen van de eerste verzen van "almuddathir". Het was dus vanzelfsprekend dat zij de eerste gelovige werd.

2. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft ook zijn beste vriend Abu Bakr As-siddieq, moge Allah met hem tevreden zijn, benaderd om hem te vertellen dat Allah, de Verhevene, hem heeft geëerd door het gezantschap en om hem aan te roepen in hem te geloven. Abu Bakr heeft hem zonder enige twijfel gelooft, hij sprak de geloofsverklaring uit en was daarmee de eerste man die de profeet geloofde. Hij was twee jaar jonger dan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en was al voor een lange periode zeer bevriend met de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij wist alles van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, dus ook zijn geheimen. Het feit dat Abu Bakr de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, geloofde is het beste bewijs voor de echtheid van zijn verkondiging.

3. Tot de eerste gelovigen behoort ook Ali, de zoon van Abu Talib, moge Allah met hem tevreden zijn. Hij stond onder de voogdij van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en hij woonde bij hem thuis. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gaf hem te eten en te drinken en zorgde voor hem. Quraish was getroffen door hongerjaren, Abu Talib had veel kinderen en weinig geld, zodoende heeft Al'abbas de voogdij van zijn zoon Jaafar op zich genomen en heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, die van Ali op zich genomen. Hij behandelde hem als zijn eigen kind. Bij het begin van het gezantschap van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naderde Ali de volwassen leeftijd (er is overgeleverd dat hij tien jaar oud was). Hij immiteerde de profeet in al zijn daden. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hem opriep zich te bekeren tot de Islam, stemde hij ermee in en is daarmee de eerste moslim geworden onder de kinderen.

4. Tot de eersten die de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hebben geloofd, behoorde ook zijn slaaf Zaid Ibn Haarithah Ibn Churaahiel Alkalbi. Deze werd als krijgsgevangene genomen in het djaahiliyyah-tijdperk en werd verkocht. Hakim Ibn Huzaam heeft hem gekocht en schonk hem aan zijn tante Khadija; vervolgens schonk zij de slaaf aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Toen zijn vader en oom hiervan wisten, gingen zij naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, om met hem te praten. Zij hoopten dat de profeet Zaid goed zou behandelen en dat hij op den duur Zaid zijn vrijheid zou teruggeven. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, riep Zaid en liet hem kiezen tussen hem, zijn vader en oom, maar hij koos er voor om bij de profeet te blijven. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, is toen naar de mensen van Quraish gegaan en zei in hun aanwezigheid: ,,Ik verklaar nu dat Zaid mijn zoon is en dat de erfenis wederzijds is". Dit vond plaats voordat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn gezantschap had verkregen. Hierna werd hij Zaid, zoon van Mohammed, genoemd totdat de adoptie door de Islam ongeoorloofd werd geacht en hij weer Zaid, zoon van Haarithah werd genoemd.

Deze vier personen zijn allemaal op één dag moslim geworden, dezelfde dag dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, opgedragen werd de mensen te waarschuwen en daarna zijn boodschap verondigde. Vandaar dat deze vier personen afzonderlijk worden beschouwd als de eersten die moslim zijn geworden.

Daarna werd Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn, actief in het verkondigen van de Islam en werd hij de rechterhand van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij was vriendelijk en bemind, gemakkelijk, edelmoedig, vrijgevig en hooggeplaatst. Hij was een geleerde op het gebied van de Arabische afstammingen. Mensen uit zijn stam waren graag in zijn gezelschap omdat hij fatsoenlijk en oprecht was, men beminde hem ook om zijn kennis en zijn goedgunstigheid. Hij was een handelaar, was zeer vrijgevig en behandelde de mensen goed.

Hij riep degenen die hij kon vertrouwen van zijn stam tot de Islam, een aantal rechtschapen mensen uit zijn stam aanvaardden het; waaronder Othman Ibn Affan Alamawi, Az-zubair Ibn Awwaam Alasadi, Abdurrahmaan Ibn Awf Az-zahri, Sa'd Ibn Abi Waqqaas Az-zahri, Talhah Ibn Ubaidillah At-tamiemi. Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn, had ze over de Islam verteld en bracht ze bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waarna zij zich allen zich tot de Islam bekeerden.

Na deze groep heeft ook de 'betrouwbare man van de natie', Abu Ubaidah Aamir Ibnul'djarraah, zich tot de Islam bekeerd en ook Abu Salamah Ibn Abdelasad, zijn vrouw Oum Salamah, Alarqam Ibnuabi Al-arqam, Othman Ibn Madh'oun en zijn twee broers Qudaamah en Abdullah, Ubaidah Ibn Alhaarith Ibn Abdulmuttalib Ibn Abdumunaaf, Said Ibn Zaid Ibn Amr Ibn Nufail en zijn vrouw Fatima, de dochter van Alkhattaab en de zus van Omar Ibn Alkhattaab, Khabaab Ibn Al'art, Jaafar Ibn Abu Talib en zijn vrouw Asma, dochter van Amies, Khaled Ibn Said Ibn Al'aas en zijn vrouw Amina, dochter van Khalaf, zijn broer Amr Ibn Said Ibn Al'aas, Haatib Ibn Alhaarith en zijn vrouw Fatima, dochter van Almudjallal en zijn broer Hattaab Ibn Alhaarith en zijn vrouw Fakiehah, dochter van Yasaar en zijn andere broer Mu'ammar Ibn Alhaarith, Almuttalib Ibn Azhar en zijn vrouw Ramlah, dochter van Abu A'wf en Na'iem Ibn Abdullah Ibn Usaid An-nahaam. Al deze mensen stammen af van Quraish.

Tot de eerste mensen, niet-Quraishieten, die zich tot de Islam hebben bekeerd, behoren onder andere: Abdullah Ibn Mas'ud Alhathlie, Mas'ud Ibn Rabi'a Alqaari, Abdullah Ibn Djahsh en zijn broer Abu Ahmad Ibn Djahsh, Suhaib Ibn Sinaan Ar-roemi, Ammar Ibn Yaasir Al'ansi, zijn vader Yaasir en zijn moeder Sumayya en Aamir Ibn Fahirah.

Naast de bovengenoemde personen, is er ook een aantal vrouwen die zich in een vroeg stadium tot de Islam bekeerde, waaronder: Oum Ayman Barakah Alhabashiyah, de slavin van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zijn oppas, Oum Alfadl Alhilaaliyah (ook de oudste Lubabah genoemd), de dochter van Alharith en de vrouw van Al'abbas Ibn Abdulmuttalib, Asma, de dochter van Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn.

Deze mensen staan bekend als de allereersten die zich tot de Islam bekeerden; "assaabiqien al'awalien". Het is gebleken, na onderzoek, dat het om ongeveer 130 metgezellen gaat. Het is verder onbekend of dit aantal zich tot de Islam heeft bekeerd, voordat de verkondiging van de boodschap openbaar werd of dat sommigen van hen zich pas in een later stadium bekeerd hadden.

10.3 De opvoeding van de gelovigen en de manier van hun aanbidding

De openbaringen zijn voortgezet na het neerdalen van de eerste verzen van "almuddathir". Volgens overleveringen werd daarna soerat "alfatihah" neergezonden. Deze bevat de loftuiting, smeekbede en vormt de essentie van de Koran en die van de Islam in het algemeen. Het eerste wat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, opgedragen was, op het gebied van aanbidding, is het gebed te onderwijzen; twee "rak'ah", d.w.z. "een onderdeel van het gebed als geheel" 's ochtends twee en 's middags twee. Dit heeft Jibriel aan hem overgedragen. Hij leerde hem de "woedo'e", d.w.z. "het ritueel wassen voorafgaand aan het gebed" en het gebed zelf.

De gehele reiniging werd een eigenschap van de moslims en de "woedoe" werd een voorwaarde dat voorafgaand het gebed verricht diende te worden.

Het openingshoofdstuk van de Koran "alfatihah" was ook de kern van het gebed. Ook loftuitingen aan Allah en Hem prijzen, waren onderdelen van het gebed. De "salaat" was voor de gelovigen de manier van aanbidding, zij verrichtten het op plaatsen waar zij niet gezien konden worden, waarschijnlijk in valleien en bergpaden. Er is verder niet bekend of men opgedragen werd andere zaken te verrichten of dat bepaalde handelingen afgeraden werden in deze periode.

De openbaringen belichtten verschillende kanten van het monotheïsme(het geloven in één God). Ze moedigden hen aan hun zielen te reinigen en goede karaktereigenschappen te verwerven, ze beschreven het paradijs en de hel, behelsten hoogwaardige aanbevelingen die de harten openstelden en de zielen voedden.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, reinigde hen en onderwees hen de wijsheden uit het boek, begeleidde hen om hun harten te zuiveren, hun karakter te verbeteren, om tevreden te zijn en om oprechtheid te handelen in hun omgang met anderen. Hij haalde ze uit de duister naar het licht en verwees ze naar het rechte pad, leerde ze om vast te houden aan de religie en om vastberaden te zijn bij zaken die Allah, de Verhevene, aangaan en hierin te volharden.

Drie jaar lang is dit beperkt gebleven tot een select groep. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft in deze periode zijn boodschap openbaar verkondigd in algemene bijeenkomsten of gezelschappen. Hoewel de mensen in Quraish van zijn boodschap wisten, negeerden sommigen deze boodschap. De meesten hielden zich er niet zo mee bezig, omdat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, nog niet over hun religie en goden sprak.

Naar Inhoudsopgave

11. Het openlijk verkondigen van de boodschap

Drie jaar lang heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn boodschap aan individuen overgebracht. Er waren deugdzame mensen die het verwelkomden binnen Quraish maar ook daarbuiten. Langzamerhand werden de omstandigheden voor het openlijk verkondigen ervan gunstiger, Allah, de Verhevene, heeft toen het volgende neergezonden:

"En waarschuw jouw naaste familieleden. En wees bescheiden en nederig tegenover de gelovigen die jou volgen."

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft zijn naaste verwanten bijeengeroepen; Banu Haashim en sommigen van Banu Almuttalib.Hij zei, na het uitspreken van de geloofsverklaring en loftuiting aan Allah:

,,De padvinder vertelt zijn volk geen onwaarheid, ik zweer bij Allah dat ik jullie geen onwaarheden kan vertellen of jullie kan bedriegen. Ik zweer bij Allah, de enige God, dat ik Zijn gezant ben voor jullie in het bijzonder en voor de rest van de wereldbevolking. Ik zweer bij Allah dat jullie allemaal zullen sterven als jullie in slaap vallen, dat jullie opgewekt zullen worden als jullie wakker worden, dat jullie beoordeeld zullen worden naar jullie daden en dat jullie beloond zullen worden voor jullie deugdzame daden en bestraft zullen worden voor jullie ondeugdzame daden. Het is of eeuwig het paradijs of eeuwig de hel."

Alle aanwezigen reageerden vriendelijk behalve zijn oom Abu Lahab, die zei: ,,Houdt hem tegen voordat de Arabieren hem omsingelen want jullie eer zal worden geschonden als jullie hem moeten uitleveren en jullie zullen worden vermoord als jullie hem proberen te verdedigen". Abu Talib zei echter: ,,Ik zweer bij Allah dat wij hem zullen verdedigen zolang wij in leven zijn" en voegde daaraan toe tegen de profeet:

"Ga je gang en doe wat je is opgedragen. Ik zal je blijven steunen en verdedigen hoewel mijn geweten het niet toestaat de religie van Abdulmuttalib te verlaten".

11.1 Boven de Safaa-berg

Toen het bovenstaande zich afspeelde, werd de volgende verklaring van Allah, de Verhevene, neergezonden:

"Verkondig wat bevolen is, en wend je af van de veelgodenaanbidders " (Surah 15: Ayah 94)

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, besteeg op een dag de top van de Safaa-berg en riep: "Yaasabahaah", d.w.z. "O, deze ochtend" en het werd een vast gebruik als waarschuwing wanneer een leger kwam om de stad aan te vallen of wanneer iets alarmerend aan de hand was.

Hij begon de verschillende stammen van Quraish bij naam op te roepen; 'Oh Beni Fahr, oh Beni U'day, oh Beni Abd Munaaf, oh Beni Abdulmuttalib, enz.

Toen zij ervan hoorden vroegen ze zich af wie het was. De mensen antwoordden: "Mohammed". Daarna zijn ze haastig naar hem toegegaan.Als ze er zelf niet heen konden, stuurden ze iemand om kennis te nemen van het bericht.

Toen zij dan allemaal bijeen waren gekomen zei de profeet: "Als ik jullie nu eens vertel dat er een leger is onderaan de vallei van deze berg, dat jullie zal aanvallen. Zouden jullie me dan geloven?". Zij antwoordden: "Ja, want we hebben je gekend als iemand die alleen maar de waarheid vertelt en geen enkele onwaarheid".

Hij zei: ,,Ik ben hier om jullie te waarschuwen voor een pijnlijke bestraffing. Ik ben ten opzichte van jullie zoals een verkenner die de vijand zag en vervolgens zijn volk ging roepen zodat die vijand geen kans heeft hen te overvallen. Maar de verkenner vreest dat de vijand eerder dan hemzelf zal arriveren en begon daarom te roepen met "Yaasabahaah".

Hij verzocht hen daarna te verklaren dat er geen andere God bestaat dan Allah, de Verhevene, en dat Mohammed Zijn gezant is. Hij legde hen uit dat deze geloofsverklaring de redding is in het tegenwoordige leven en in het hiernamaals. Hij waarschuwde hen vervolgens voor de bestraffing van Allah als zij de afgoderij niet zouden opgeven en als zij niet in zijn boodschap zouden geloven. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, voegde eraan dat zelfs hij hen niet kan redden voor de bestraffing en dat hij niets voor ze kan doen tegen de wil van Allah, de Verhevene.

Toen hij deze waarschuwing voltooide zijn de mensen weggegaan, zonder enige weerstand of verzet te tonen. Over Abu Lahab is echter overgeleverd, dat hij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, kwaadaardig tegensprak: ,,Moge de rest van je dag niets zijn, is het hiervoor dat je ons laat bijeenkomen?". Toen werd het volgende neergezonden:

"Vernietigd zijn de handen van Abu Lahab en vernietigd is hij".

De meeste mensen van Quraish waren een beetje verbaasd want de waarschuwing kwam onverwacht. Zij konden daar tegenover geen standpunt bepalen en toen zij naar hun woningen terugkeerden, na rustig te hadden nagedacht en bijgekomen waren van hun verbazing, kwam hun arrogantie weer naar boven en hebben zij de waarschuwing met bespotting en minachting opgenomen. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, langs een groep mensen kwam, lachten zij hem uit en zeiden: ,,Is dit de man die Allah heeft gezonden? De zoon van Abu Kabshah die vanuit de hemel wordt ingesproken". Abu Kabshah is de naam van een grootvader van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, van zijn moeders kant. Deze verliet de religie van Quraish en koos voor het Christendom. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, de religie van Quraish verliet legden zij een verband tussen hem en zijn grootvader om zodoende hem te beledigen en te kwetsen.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging door met zijn verkondiging en deed dat openlijk in hun gezelschap en tijdens bijeenkomsten. Hij las uit het boek van Allah en verzocht hen wat alle gezanten hun mensen hebben verzocht: "O mijn volk, aanbidt Allah, want er is voor jullie geen andere god dan Hij." Hij begon Allah te aanbidden in hun aanwezigheid, zo ging hij ook overdag voor de Ka'bah bidden terwijl iedereen hem kon zien.

Zijn boodschap vond ingang bij mensen, de een na de ander omhelsde de religie van Allah, de Verhevene. Dit heeft geleid tot nijd en afkeer tussen de nieuwe moslims en tussen hun familieleden die zich niet tot de Islambekeerden.

11.2 Het beraad van Quraish

De mensen in Quraish verafschuwden wat er gaande was en waren er zeer ongelukkig mee. Het bedevaartseizoen was op komst en dat baarde hen zorgen. Zij kwamen bijeen bij Alwalied Ibn Almoeghirah, een oude man van goede huize, en vroegen hem om raad. Hij antwoordde: ,,Oh mensen van Quraish, het seizoen is in zicht en verschillende Arabische delegaties bezoeken jullie tijdens dit seizoen. Zij hebben over jullie vriend gehoord. Jullie moeten hierover één standpunt nemen zodat jullie straks hierover geen tegenstrijdige uitspraken doen".

Zij zeiden: ,,Zeg jij het maar, bepaal jij maar een standpunt dat wij volgen".
Hij antwoordde: ,,Nee, dat moeten jullie maar doen. Ik luister".
Zij zeiden: ,,Wij zeggen dat hij een priester is".
Hij zei: ,,Hij is geen priester, we hebben priesters gezien maar hij lijkt er niet op".
Zij zeiden: ,,We zeggen dat hij gek is".
Hij zei: ,,Hij is niet gek, wij weten goed wanneer iemand gek is. Er is niets van stuiptrekking of onzekerheid bij hem te zien".
Zij zeiden: ,,Dan zeggen we dat hij een dichter is".
Hij zei: ,,Dat is hij niet, we weten immers alles over gedichten, in allerlei vormen en maten, maar wat hij zegt, lijkt niet op gedichten".
Zij zeiden: ,,Wij zeggen dat hij een magiër is".
Hij antwoordde: ,,Dat is hij ook niet, wij weten alles over magie en magiërs en dat heeft niets met 'het blazen op de knopen' te maken".
Zij vroegen: ,,Wat zeggen we dan?".
Hij zei: ,,Ik zweer bij Allah dat zijn uitspraken schitterend en fraai zijn. Zijn uitspraken zijn bijzonder, erg origineel en hebben iets van schoonheid. Maar als jullie iets hierover zeggen, weet men onmiddellijk dat het niet klopt. Het meest overtuigende antwoord is waarschijnlijk als jullie zeggen dat hij een magiër is, ook wat betreft zijn uitspraken waarmee hij de mensen laat afkeren van hun eigen vader, vrouw, broer en stam."

Zij verlieten hem nadat zij het daarover eens waren geworden, blokkeerden de weg om de bedevaartgangers die arriveerden, voor de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te waarschuwen. Men werd hiervan op de hoogte gesteld voordat men hem zag.

Tijdens de bedevaartdagen ging de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar bijeenkomsten en huizen. Hij verkondigde zijn boodschap en riep hen op zich tot de Islam te bekeren. Hij zei: ,,Oh mensen, zeg dat er geen God is behalve Allah want dat is jullie voorspoed".

Abu Lahab volgde hem, vertelde de mensen dat hij niet de waarheid vertelde en viel hem lastig. De Arabieren vertrokken na het bedevaartseizoen, terwijl zij van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, wisten. Zodoende werd hij bekend in alle Arabische gebieden.

Naar Inhoudsopgave

12. De vervolging

Een groep vooraanstaande mannen uit Quraish bezocht Abu Talib en vertelden hem: ,,De zoon van uw broer heeft onze goden beledigd, keurt onze religie af, maakt onze dromen belachelijk en laat onze vaders dwalen. U houdt hem tegen of u laat ons dit oplossen. U bent het zelf ook niet helemaal met hem eens, dus dan bent u ook meteen van hem af".
Abu Talib sprak zachtaardig tegen hen en wist hen op een vriendelijke manier weg te krijgen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging hierna gewoon door met het verkondigen van de religie van Allah, de Verhevene, en de mensen op te roepen hem te volgen.

12.1 De waarschuwing en bedreiging van Quraish aan het adres van Abu Talib

De mensen van Quraish konden het niet lang volhouden toen zij merkten dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gewoon doorging met het verkondigen van zijn boodschap. Zij begonnen steeds vaker daarover onderling te spreken. Het was duidelijk dat ze hem verafschuwden en op een gegeven moment besloten ze om naar Abu Talib te gaan. Ze zeiden tegen hem: ,,Abu Talib, u bent een oude heer met aanzien en een verheven positie temidden van ons.Wij hebben al eerder met u over de zoon van uw broer gesproken en gezegd dat u hem moest tegenhouden. Dat heeft u niet gedaan. Wij hebben geen geduld meer wanneer hij onze ouders beledigt, onze dromen belachelijk maakt en onze goden afkeurt. U houdt hem tegen of wij keren ons tegen jullie allebei, totdat een van beide partijen eraan gaat". Zij zijn daarna vertrokken.

Deze dreigende waarschuwing kwam hard aan bij Abu Talib. Hij riep de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bij zich en vertelde hem wat zij hadden gezegd. Abu Talib zei:,,Bespaar jezelf en mij, laat me niet meer verdragen dan dat ik aankan". Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn zwakheid merkte, zei hij: ,,Oom, ik zweer bij Allah als zij de zon in mijn rechterhand en de maan in mijn linkerhand hadden gelegd om dit op te geven, dan had ik het niet gedaan. Niet eerder dan dat de verkondiging voltooid is of dat ik zal sterven". Daarna werd hij verdrietig en huilde hij. Abu Talib voelde mededogen in zijn hart en loyaliteit te opzichte van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zei: ,,Ga, zoon van mijn broer. Zeg wat je wilt want ik laat je nooit in de steek"

12.2 Een vreemd voorstel van Quraish aan Abu Talib

Het werd voor de mensen uit Quraish duidelijk dat hun waarschuwingen geen effect hadden en dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gewoon door ging met zijn verkondiging; dit met de steun van Abu Talib, die blijkbaar bereid was om hen te verlaten en hen als vijand te hebben door zijn broer's zoon te steunen.

Zij hebben lang hierover overleg gevoerd totdat zij een tegen- voorstel konden doen. Zij kwamen bijeen bij Abu Talib en namen Amarah, de zoon van Alwalid, mee. Deze was een heer onder de jongeren en de mooiste jongeman in Quraish. Zij zeiden:,,Abu Talib, neem deze jongeman als zoon, u hebt dan zijn verstand, zijn bescherming en hij is van u. Als u ons daarvoor de zoon van uw broer geeft, dan zullen wij hem vermoorden. Hij heeft uw religie en die van uw ouders verlaten, uw volk verdeeld en hun dromen belachelijk gemaakt. Het is dan een man voor een andere man". Abu Talib zei: ,,Ik zweer bij Allah dat het afschuwelijk is wat jullie vragen, jullie geven mij je zoon zodat ik hem kan voeden in ruil voor mijn zoon die jullie dan zullen vermoorden? Bij Allah, dit zal nooit gebeuren."

12.3 Geweldpleging tegen de Profeet (v.z.m.h.)

De mensen van Quraish werden wanhopig nadat zij de strijd hadden verloren en hadden gemerkt dat de waarschuwingen en bedreigingen niets hadden geholpen. Toen begonnen zij geweld te gebruiken tegen volgelingen van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en voerden ze de martelingen en mishandeingen tegen de moslims op. Omdat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, een hoogstaand en een respectabel persoon was, hebben alleen de vooraanstaanden van Quraish geweld tegen hem gepleegd. De gewone mensen durfden dat niet.

Abu Lahab, Alhakam Ibn Abil'aas Ibn Umayah, U'qbah Ibn Abi-Mu'it, U'day Ibn Hamraa' At-thaqafi en Ibn Al'asdaa' Alhathli waren de buren van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en vielen hem lastig in zijn woning. Een van hen gooide de ingewanden van een schaap op hem tijdens zijn gebed of in zijn kookpot als die vol zat. Als zij dit deden pakte hij de ingewanden, liep naar buiten en riep: ,Oh mensen van Beni Abd-Munaf, is dit de manier hoe je met je buren omgaat?" en gooide het op de grond.

Umayah Ibn Khalaf beledigde en provoceerde hem in het openbaar, zodra hij hem zag. Zijn broer, Ubay Ibn Khalaf, intimideerde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zei: ,,Ik heb een paard dat ik elke dag goed voed en ik zal het gebruiken om jou te vermoorden". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, antwoordde hem toen: ,,Nee, ik zal jou vermoorden". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft hem ook inderdaad vermoord tijdens de Uhud-strijd. Ubay heeft een keer oude beenderen gepakt, ze verfijnd en tegen het gezicht van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gegooid. U'qbah Ibn Abi-Mu'it ging naast de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zitten om naar hem te luisteren. Ubay, die goed bevriend was met U' qbah werd hiervan op de hoogte gesteld. Hij nam het zijn vriend erg kwalijk en vroeg hem vervolgens om op het gezicht van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te spugen, waarop hij dat heeft gedaan. Abu Lahab heeft hem op de eerste dag dat hij de boodschap had verkondigd voor vijand verklaard en hem ook lastiggevallen.

De zonen van Abu Lahab, U'tbah en U'taibah, waren getrouwd met de dochters van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, Ruqayah en Oum Kalthoem. Abu Lahab verzocht zijn zonen de dochters van Mohammed af te stoten anders zou hij afstand van hen nemen als vader. Zijn vrouw zei tegen hen: ,,Stoot ze af want ze zijn bekeerd". De twee zonen hebben dat ook gedaan.

De vrouw van Abu Lahab, Arwah Oum Djamil, de dochter van Harb, was een groot vijand van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zijn verkondiging. Zij bracht takken waar prikkels aanzaten en gooide die 's nachts op de weg van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zodat hij en zijn metgezellen verwond zouden raken.

Zij hoorde van de openbaring over haar en haar man Abu Lahab; 'Vernietigd zijn de handen van Abu Lahab' en ging met een hand vol stenen op zoek naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, terwijl hij samen met Abu Bakr bij de Ka'bah zat. Ze zei: ,,Waar is je kameraad? Ik heb gehoord dat hij mij hoont. Als ik hem zie gooi ik met deze stenen naar zijn mond. Bovendien ben ik ook een dichteres". Ze zei:,,Wij zijn deze belediger ongehoorzaam, weigeren zijn verzoek en verafschuwen zijn religie".

Ze vertrok nadat ze dit gedicht had gezegd. Abu Bakr vroeg: ,,Gezant van Allah, heeft ze jou niet gezien?" De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, antwoordde: ,,Nee, Allah heeft haar gezichtsvermogen afgenomen". De mensen van Quraish gebruikten onder andere om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, lastig te vallen, de term "muthammam", d.w.z. 'degene die beledigd wordt' in plaats van "moehammad" hetgeen betekent 'degene waarover met lof wordt gesproken'. Allah, de Verhevene, zorgde dat het geen invloed op hem had want hoe vaker ze het zeiden hoe vaker met lof over hem werd gesproken.

Alakhnas, de zoon van Shariq At-thaqafi beledigde ook de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Maar het leek alsof Abu Djahl de leiding had over het tegenhouden van de verkondiging van de boodschap. Hij beledigde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, met woorden en hield hem tegen bij het verrichten van het gebed en was trots over wat hij allemaal deed. Hij ging maar door totdat het de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te veel werd nadat hij hem had bedreigd toen hij hem zag bidden. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, greep hem bij zijn keel, schudde hem heen en weer en zei: 'Wee jou, wee en nogmaals wee jou, wee'. Hij zei: "Bedreig je me, Mohammed?" Bij Allah, je bent nergens tot in staat en jouw god ook niet. Ik ben de meest aanzienlijke die tussen deze twee bergen heeft gelopen.

Abu Djahl vroeg zijn vrienden of zij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, wilden zien met zijn gezicht gedrukt op de grond. 'Jazeker' antwoordden zij. Hij zei: "Bij Al-laat en Al'uzza, als ik hem zie trap ik op zijn nek en druk ik zijn gezicht tegen de grond". Hij naderde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, toen hij aan het bidden was omdat te doen. Zijn vrienden reageerden verbaasd toen hij zich terug begon te trekken en zijn handen bewoog alsof hij iets wilde tegenhouden. Zij vroegen hem: "Wat is er aan de hand Abulhakam?". Hij zei: "Er is tussen hem en mij een loopgraaf van vuur, angst en vleugels'. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: 'Als hij dichter bij mij was gekomen, hadden de engelen hem weggesleurd".

Dezelfde tegenspoed had U'qbah Ibn Abi-Mu'it. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was op een dag aan het bidden bij de Ka'bah, terwijl Abu Djahl samen met een aantal vrienden daar zat. Zij zeiden tegen elkaar: 'Wie van jullie pakt de ingewanden van de dieren van 'die en die stam' en legt deze op de rug van Mohammed zodra hij neerknielt? De meest verdoemde onder hen U'qbah Ibn Abi-Mu'it heeft ze gepakt en heeft gewacht totdat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, neerknielde. Daarop legde hij ze tussen de schouders van de profeet.

Zij begonnen te lachen en elkaar heen en weer te duwen, terwijl hij nog in de neerkniel-positie zat met zijn hoofd op de grond. Zo zat hij totdat zijn dochter Fatima kwam en het weghaalde tussen zijn schouders. Hij ging rechtop zitten en zei: 'Oh Allah, neemt U het op tegen Quraish'. Dat kwam zwaar bij hen aan omdat zij geloofden dat een aanroeping in Mekka altijd wordt verhoord. Daarna heeft hij hen bij naam genoemd; 'Oh Allah, neemt U het op tegen die en die....'. Zij werden allen vermoord tijdens de Badr-strijd.

Vijf personen beledigden de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, het meest: Alwalied Ibn Almoeghirah Almakhzoemi, Alaswad Ibn Abd-Yaghoeth Az-Zahri, Abu Zum'ah Alaswad Ibn Abdul-muttalib Alasadi, Alhaarith Ibn Qais Alkhuza'ie en Al'aas Ibn Waïl As-Sahmi. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, werd op de hoogte gesteld dat hij beschermd zou worden tegen hun kwaad: "

Voorwaar, Wij hebben jou beschermd (tegen het kwaad) van de spotters" (Surah 15: Ayah 95).

Daarna is een ieder van hen door een onheil getroffen dat voor de anderen een teken was. Alwalied was een paar jaar hiervoor door een pijl in zijn hoofd geraakt maar het was niet ernstig. De engel Jibriel heeft het litteken aangewezen waarna het alleen maar erger werd, totdat hij een paar jaar later eraan stierf.

Nadat Jibriel naar het hoofd van Alaswad Ibn Abd-Yaghoeth Al'ansi had gewezen, kreeg hij verwondingen aan zijn hoofd waaraan hij later ook overleed. Ook is er over hem verteld dat zijn lichaam werd vergiftigd of dat Jibriel naar zijn buik wees, waarna zijn buik opzwelde en hij hieraan dood ging.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, kreeg erg veel last van Alaswad Ibn Abdulmuttalib. De profeet deed een verzoek tegen hem, waarbij hij zei: 'Oh Allah, maak hem blind en laat hem zijn kinderen verliezen'. Jibriel gooide hem met een prikkel in zijn gezicht waarna hij blind werd en werpte iets op zijn zoon waarna die dood is gegaan. Alhaarith Ibn Qais kreeg een kwaal aan zijn buik totdat hij zijn ontlasting via zijn mond kreeg. Kort daarop is hij dood gegaan.

Al'aas Ibn Waïl heeft op een beestje "shibraqah" genoemd gezeten, waarbij een stekel daarvan in zijn voet terechtkwam en raakte vergiftigd tot in zijn hoofd. Hij is vervolgens daaraan dood gegaan.

Dit is de samenvatting van wat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem en de moslims onder de Quraishieten allemaal hebben meegemaakt, na de verkondiging van de boodschap in het openbaar. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft de volgende twee stappen ondernomen gedurende deze zware periode.

12.4 Het huis van Al'arqam

De eerste stap was het huis van Al'arqam Ibn Abi-l'arqam Almakhzoemi, tot centrum te maken van verdere verkondiging, aanbidding van Allah en de vorming van de moslims. Het bevond zich bij As-safa, ver uit het oogbereik van de tirannen. Daar vergaderde hij in het geheim met zijn metgezellen, las voor uit de Koran aan hen, reinigde hun zielen en leerde hen wijsheden uit het boek. Hiermee heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn metgezellen veel ellende bespaard van de openbare bijeenkomsten. Hij zelf, Allah's zegen en vrede zij met hem, verrichtte zijn gebed en verkondigde zijn boodschap echter wel in het openbaar waar de afgodendienaars ook bij waren. Ondanks het onrecht dat hem werd aangedaan, de geweldpleging en de bespottingen die hem ten deel vielen. Allah, de Verhevene, wilde dat Zijn boodschap iedereen zou bereiken; degenen die reeds geloven en degenen die niet in geloven. Mensen hebben dan geen excuses meer na de verkondiging. Op de opstandingsdag kan men dan ook niet zeggen: 'Er is tot ons geen verkondiger van verheugende tijdingen en een waarschuwer gekomen'.

12.5 De marteling van de moslims:

Zij hebben de moslims op verschillende wijzen gemarteld, soms op een beestachtige en een gruwelijke manier. Hieronder een aantal voorbeelden.

  • Bilal Ibn Rabah, moge Allah met hem tevreden zijn, was de slaaf van Umayah, de zoon van Khalaf, Aldjamhi. Umayah knoopte een touw om de nek van Bilal zodat de kinderen met hem konden spelen. Bilal zei echter: "ahad, ahad" d.w.z. "er is maar één God". Hij bracht hem ook in de middag naar buiten, legde hem op de grond bedekt met heet zand en steen. Hij gaf opdracht om een gote steen op de borst van Bilal te leggen, en hij zei tegen hem: ,,Zo blijf je liggen totdat je dood gaat tenzij je niet meer in Mohammed gelooft maar in Al-laat en Al'uzza aanbidt". Maar Bilal bleef zeggen: "ahad, ahad". Toen Abu Bakr, moge Allah met tevreden zijn, op een dag langskwam heeft hij Bilal vrijgekocht.
  • Zanira was een Romeinse slavin die de Islam aanhing. Ze werd gemarteld met als gevolg dat ze blind werd; men beweerde toen dat dat het werk van Al-laat en Al'uzza was. Zij antwoordde: ,,Voorwaar, dat is het niet. Dit is de wil van Allah, hij zal het genezen als hij dat wil". De volgende ochtend kon ze weer zien. De inwoners van Quraish beweerden toen dat het door de magie van Mohammed kwam.
  • Onder de slavinnen die zich tot de Islam bekeerden en gemarteld zijn, behoren ook An-nahdiyah en haar dochter. Zij waren het bezit van een vrouw uit Beni Abde-daar.
    Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn, heeft al deze slavinnen vrijgekocht zoals hij dat deed bij Bilal, Aamir Ibn Fahirah en Abu Fakiehah. Zijn vader Abu Quhafah, nam hem dat erg kwalijk en zei: ,,Ik zie jou alleen de zwakken vrijkopen. Als je nou eens sterke mannen vrijkoopt, dan beschermen ze je nog". Hij zei:,,Ik doe dat omwille van Allah's tevredenheid". Toen heeft Allah, de Verhevene, verzen uit de Koran neergezonden waar Hij hem verheerlijkt en zijn vijanden beledigt:

"Maar degenen die (Allah) vrezen zal daar ver van gehouden worden. Degene die van zijn bezit geeft om zich te reinigen. En niet om voor een gunst aan iemand beloond te worden. Maar om het welbehagen van zijn Heer, de Verhevene, te zoeken. En hij zal zeker tevreden zijn." (Surah 92:Ayah 14, 21).

Met de laatste wordt Abu Bakr bedoeld, moge Allah met hem tevreden zijn, en ook degenen die vrijgekocht zijn en alle andere metgezellen van de profeet, Allah's zegen vrede zij met hem.

De vader en de moeder van Ammar Ibn Yaasir zijn ook mishandeld en gemarteld, moge Allah met hen tevreden zijn. Zij waren bondgenoten van Beni Makhzoem met Abu Djahl als hoofd van de stam. Zij werden naar Alabtah gebracht zodra de grond heet genoeg was geworden en werden gemarteld. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, liep langs en zei: "Familieleden van Yaasir, volhard want jullie ontmoeting is in het paradijs. Oh Allah, vergeef de familieleden van Yaasir."

Yaasir, de vader van Ammar (zijn hele naam is Yaasir Ibn Ammar Ibn Malik Al'ansi Almathhadji) is door marteling om het leven gekomen. De moeder van Ammar (Sumayah, dochter van Khayat en de slavin van Abu Huthaifah Almakhzoemi) was een oude zwakke vrouw. Abu Djahl stak haar met een pijl in haar vagina waarna ze stierf. Daarmee werd zij de eerste martelaar in de Islam.

Ammar kon op een gegeven moment de martelingen niet meer verdragen; de afgodendienaars dwongen hem de ene keer om een harnas aan te trekken als het erg warm was, de andere keer legden ze een grote en zware steen op zijn borst en weer een andere keer stopten ze zijn hoofd onder water net zolang totdat hij bepaalde dingen zei die zij wilden horen. Maar in zijn hart hield hij stevig vast aan zijn geloof. Allah, deVerhevene, heeft naar aanleiding hiervan de volgende verzen neergzonden:

"Wie aan Allah ongelovig is na geloofd te hebben, behalve wie gedwongen is terwijl zijn hart in het geloof tot rust gekomen was, maar (voor) wie die zijn hart voor het ongeloof openstelde: voor hem is er de toorn van Allah en voor hem is er een geweldige bestraffing." (Surah 16: 106)

Abu Bakr As-siddieq en Talhah Ibn U'baidillah werdenlastiggevallen door Nawfal Ibn Khuwailid Al'adwi. Volgens sommige overleveringen werden zij ook door Othman Ibn U'baidillah (de broer van Talhah) met een touw vastgebonden, zodat zij niet konden bidden en hun religie uitoefenen. Zij weigerden zich echter te onderwerpen, hebben zich bevrijd en zijn gaan bidden. Zij werden "alqarienayn" genoemd, d.w.z. kameraden, omdat zij eens aan elkaar werden vastgebonden.

Elke keer als Abu Djahl te horen kreeg dat er iemand van de vooraanstaanden zich tot de Islam had bekeerd maakte hij hem te schande, verweet hem van alles en bedreigde dat zijn vermogen en aanzien enorme schade zouden lopen. Anders was zijn reactie als de pas bekeerde een zwak iemand was; hij sloeg hem en zette anderen aan dat ook te doen. Dit was het geval bij iedereen die de Islam omhelsde. Deze aanvallen vonden plaats tegen de zwakken onder de moslims maar soms ook tegen anderen. Met de vooraanstaanden en hoog-geplaatsten die zich tot de Islam bekeerden, werd wel rekening gehouden. Ze konden alleen door degenen die een gelijke positie hadden worden lastigvallen met de nodige voorzichtigheid.

Naar Inhoudsopgave

13. De emigratie naar Abessinië

De moslims hadden het dus zwaar te verduren. De volgende stap die de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, nam is de moslims erop wijzen naar Abessinië te emmigreren nadat hij er zeker van was dat de koning An-nadjashi een rechtvaardig iemand is die niemand onrecht zal aandoen.

In de maand Radjab van het jaar 5 na het gezantschap is de eerste groep moslims geïmmigreerd. Twaalf mannen en vier vrouwen met als hoofd Othman Ibn Affan Alamawi, moge Allah met hem tevreden zijn. Zijn vrouw Ruqayah, de dochter van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was er ook bij. Zij worden beschouwd als het eerste gezin, na die van Ibrahiem en Loet, die op de weg van Allah zijn geïmmigreerd.

Deze groep vertrok 's nachts richting de haven van Shu'abah, ten zuiden van Jedda. Allah's voorbeschikking heeft er voorgezorgd dat zij twee handelsboten troffen waarmee zij naar Abessinië vertrokken.

De mensen van Quraish reageerden woedend toen zij erachter kwamen, volgden hun sporen zodat zij hen zouden kunnen tegen houden en terugbrengen naar Mekka om hen vervolgens te mishandelen en af te houden van de religie van Allah. De moslims waren hen echter te snel af en al op zee, waarna zij met lege handen terugkeerden nadat ze het strand tevergeefs hadden bereikt.

Naar Inhoudsopgave

14. De bekering van Hamzah

Abu Djahl liep op een dag langs de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bij As-safa en beledigde hem. Hij zou de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zelfs met een steen tegen zijn hoofd hebben geslagen waarna hij ernstig bloedde. Abu Djahl vertrok daarna naar een gezelschap van Quraish bij de Ka'bah en nam plaats temidden van hen. Een slavin van Abdullah Ibn Djad'aan zag het allemaal gebeuren vanuit een woning bij As-safa. Na een poosje kwam Hamzah terug van de jacht en pakte meteen een boog, toen zij hem het verhaal vertelde. Hamzah ging op zoeknaar Abu Djahl totdat hij hem vond en zei tegen hem: "Jij! beledig jij de zoon van mijn broer terwijl ik een aanhanger ben van zijn religie?"

en hij sloeg hem met zijn boog zodat het een flinke wond bij Abu Djahl achterliet. De stammen Beni Makhzoem en Beni Haashim, waartoe Abu Djahl behoorde, reageerden woedend, maar Abu Djahl zei tegen hen: "Laat Abu A'marah (Hamzah) maar met rust want ik heb de zoon van zijn broer inderdaad vreselijk beledigd".

De bekering van Hamzah tot de Islam was meer een kwestie van hoogmoed. Het was alsof hij het niet echt meende toen hij het gezegd had. Maar Allah heeft later zijn hart echt opengesteld voor de Islam. Hij was de meest trotse jongeman van Quraish, de sterkste zodat hij "asadullah" d.w.z. "de leeuw van Allah" werd genoemd. Hij werd moslim in de maand Thil-hidjah van het jaar 6 na het gezantschap.

Naar Inhoudsopgave

15. De bekering van Omar

Drie dagen nadat Hamzah zich tot de Islam bekeerde, deed Omar Ibnulkhattaab dat ook. Voordat hij moslim werd had hij de hardste acties gevoerd tegen de moslims.
Op een nacht hoorde hij in het geheim de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, uit de Koran lezen tijdens zijn gebed bij de Ka'bah. De waarheid drong tot zijn hart door maar hij hield vast aan zijn standpunt. Op een dag droeg hij een zwaard en vertrok om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te vermoorden.

Hij kwam een man tegen die hem vroeg: ,,Waar ga je naar toe, Omar?". Hij antwoordde: ,,Ik wil Mohammed vermoorden". ,,Hoe ontsnap je dan aan de wraak van Beni Haashim en Beni Zuhrah als je Mohammed vermoordt" zei de man. Omar zei: ,,Ben jij soms bekeerd?". Hij zei: ,,Omar, zal ik je eens iets heel vreemds vertellen? Je zus en je zwager zijn bekeerd". Omar vertrok woedend naar hen. Bij hen thuis was Khabab Ibn Al'art die soerat "Taha" uit de Koran juist voorlas. Toen ze hoorden dat Omar kwam, raakten ze in paniek en heeft de zus van Omar het blad verstopt. Hij liep naar binnen en vroeg: ,,Wat hoor ik hier?". Ze antwoordden: ,,We waren gewoon aan het praten". Omar zei: ,,Of zijn jullie soms bekeerd?". Zijn zwager zei: ,,Omar, wat als de waarheid zich ergens anders bevindt dan in je eigen religie?". Omar pakte zijn zwager en sloeg hem vreselijk. Zijn zus probeerde hem tegen te houden waarna hij haar een klap gaf. Dat veroorzaakte een wond in haar gezicht, zodat het ging bloeden. Zij werd kwaad en zei: ,,Omar, de waarheid is niet in je eigen religie te vinden. Ik verklaar dat er geen andere God bestaat dan Allah en dat Mohammed Zijn gezant is."

Omar voelde zich hopeloos en had wroeging om wat hij gedaan had. ,,Mag ik dat blad dat jullie hier hebben?" vroeg hij. ,,Dan kan ik het lezen." Zijn zus antwoordde: ,,Jij bent onrein en alleen reine mensen kunnen het aanraken, ga je wassen".

Hij deed dat, pakte het blad en las: ,,In de naam van Allah, de Barhartige, de Ermbarmer" en zei: ,,Lofwaardige en reine namen" en heeft verder gelezen tot aan: ,,Voorwaar, Ik ben Allah, er is geen god dan Ik. Aanbid mij daarom en onderhoud de salat om Mij te gedenken" Omar zei: ,,Dit zijn prachtige uitspraken. Waar kan ik Mohammed vinden?". Khabab liep hem achterna en zei: ,,Wees verheugd Omar. Ik hoop dat de smeekbede van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, donderdagnacht voor jou bedoeld was" (De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had een smeekbede verricht op die nacht en had gezegd: ,,Oh Allah, versterk de Islam met één van de twee mannen; Omar Ibnulkhattaab of Abu Djahl Ibn Hishaam"). Khabab vertelde hem daarna dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zich in het huis van Al'arqam bevond.Omar vertrok naar het huis en klopte op de deur. Een man achter de deur zag dat hij een zwaard bij zich had en vertelde dat aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. De aanwezigen kwamen bij elkaar. Hamzah zei: ,,Wie is er aan de deur?" ,,Omar" zeiden ze. Toen zei hij: ,,Doe dan die deur open. Als hij goede bedoelingen heeft vindt hij die ook bij ons en als hij slechte bedoelingen heeft, vermoorden wij hem met zijn eigen zwaard." De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, kreeg op dat moment een openbaring.

Hij kwam naar buiten en trok Omar bij zijn kleding naar zich toe. Hij zei tegen hem: ,,Houd je hiermee op Omar of wacht je tot Allah jou hetzelfde lot heeft toebedeeld als Alwalid Ibnulmughirah?" Hij voegde er aan toe : ,,Oh Allah, dit is Omar Ibnulkhattaab. Oh Allah, versterk de Islam met Omar Ibnulkhattaab." Waarna Omar zei: ,,Ik verklaar dat er geen andere god is dan Allah en dat u de gezant van Allah bent." De aanwezigen zeiden daarop gezamenlijk "allahoe-akbar" d.w.z. "Allah is groot", dat gehoord werd in de moskee.

15.1 De reactie van de afgodendienaars ten opzichte van de bekering van Omar

Omar, moge Allah met hem tevreden zijn, was een moedig man. Toen hij moslim werd ging
hij naar de grootste vijand van de profeet en de moslims onder de inwoners van Quraish; Abu Djahl. Hij klopte aan op zijn deur, Abu Djahl kwam naar buiten en zei: ,,Welkom. Wat is er aan de hand?" Omar antwoordde: ,,Ik kom om jou te vertellen dat ik in Allah en in Zijn gezant Mohammed geloof". Abu Djahl gooide de deur achter zich dicht en zei: ,,Moge Allah jou en je bericht vervloeken". Omar vertrok daarna naar zijn oom Al'aas Ibn Haashim, bracht hem daarvan op de hoogte en mocht van zijn oom het huis binnen. Daarna is hij naar Jamil Ibn Ma'mar Aldjamhi gegaan, de snelste berichtverspreider in Quraish, en vertelde hem dat hij moslim was geworden, waarna Jamil hardop riep: ,,Omar heeft zijn religie verlaten". Omar zei: ,,Dat is een leugen, ik ben moslim geworden". De mensen vielen Omar aan waarna zij tot de ochtend hebben gevochten. Toen hij naar zijn woning terugkeerde volgden zij hem om hem te vermoorden. Het waren er veel. Al'aas Ibn Waïl As-sahmi uit Beni Sahm kwam op dat moment, zijn stam was een bondgenoot voor Beni U'day, de stam van Omar. Hij zei tegen Omar: ,,Wat heb je?". ,,Jouw mensen beweren dat zij me zullen vermoorden als ik moslim wordt", zei Omar. Al'aas reageerde: ,,Maar ze kunnen niet bij jou terechtkomen", liep naar buiten en zag een grote groep mensen bij de vallei en vroeg hen: ,,Waar willen jullie naar toe?" Zij antwoordden: ,,Ibnulkhattaab heeft zijn religie verlaten". Hij vertelde hen dat ze niet bij hem terecht konden, waarna zij terugkeerden.

15.2 De versterking van de Islam en de moslims door de bijkomst van Omar

De moslims ondervonden van het feit dat Omar zich tot de Islam had bekeerd veel steun en kracht. Daarvoor verrichten ze het gebed in het geheim. Toen Omar moslim werd zei hij: ,,O gezant van Allah, wij zijn toch op het rechte pad, of we nu blijven leven of dood gaan?".

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, antwoordde: ,,Jawel". Omar zei: ,,Waarom de geheim-houding dan? Ik zweer bij Degene die jou met de waarheid heeft gezonden, dat we naar buiten toe moeten gaan". Met Hamzah in een rij en Omar in een andere rij liepen zij in twee rijen de straat op totdat zij de gewijde Moskee "almasdjid alhraam" binnen liepen.

De mensen van Quraish werden erg bedroefd toen zij dat zagen. Vandaar dat Omar later "alfaroeq" werd genoemd, dat wil zeggen de scheider tussen het goed en het kwaad. Ibn Mas'ud heeft in dit verband gezegd: ,,Wij hebben onze hoogmoedigheid niet meer verloren, sinds Omar moslim werd. Wij konden niet vlak voor de Ka'bah bidden totdat Omar zich tot de Islam had bekeerd."

Suhaib heeft ook gezegd: ,,De Islam verscheen pas helemaal toen Omar moslim werd. Vanaf dat moment kon de verkondiging plaatsvinden in het openbaar en wij konden rondom de Ka'bah zitten en lopen. We kregen toen rechten van wie ons hadden onderdrukt en konden hen ook tegenspreken."

Naar Inhoudsopgave

16. De gehele isolatie en het uitwijzingsbevel

De afgodendienaars van Quraish raakten meer en meer in verwarring nadat al hun pogingen om de verkondiging van de boodschap tegen te houden, mislukt waren en het in de gaten kregen dat Beni Haashim en Beni Almuttalib vastbesloten waren de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te beschermen ondanks alle gevolgen. Zij kwamen bijeen op een terrein van Beni Kinanah om de situatie te bestuderen en tot een nadeer besluit te komen. Na lang te hebben beraadslaagd, kwamen ze tot een misdadig besluit waarover zij het allemaal eens waren; zij zouden geen huwelijken sluiten met mensen uit Beni Haashim en Beni Almuttalib, geen handel met ze drijven, niet langer gezamenlijk met ze zitten of zich met hen op een plek bevinden, hun huizen niet betreden, niet met ze praten, geen verzoeningsverzoek van ze accepteren en geen genade met ze hebben totdat zij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, aan hen zouden uitleveren zodat zij hem zouden kunnen vermoorden.

Zij sloten een akkoord hierover en stelden dat vast in een verklaring dat zij binnen de Ka'bah ophingen. Baghid Ibn A'amir Ibn Haashim had deze overeenkomst geschreven. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verwenste hem waarna een paar vingers van zijn hand verlamd raakten.

De gelovigen en de ongelovigen onder Beni Haashim en Beni Almuttalibverzamelden zich daarna op een domein van Abu Talib behalve Abu Lahab. Ze waren alles ontnomen en het was de handelaren verboden om aan hen goederen te verkopen. Zij waren er slecht aan toe en hebben zelfs bladeren van bomen gegeten. Het werd steeds erger, de stemmen van kinderen en vrouwen waren te horen door de honger. Er bereikte hen niets in het openbaar. In het geheim bracht Hakim Ibn Hizam tarwe naar zijn tante Khadija, moge Allah met haar tevreden zijn. Zij verlieten hun plaats alleen gedurende de gewijde maanden "alash'hur alhurum". Op deze manier konden ze goederen kopen van de karavanen die van buitenaf Mekka kwamen, alleen verhoogden de bewoners van Mekka die prijzen zodat zij ze niet konden betalen.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging ondanks dit gewoon door met de verkondiging van zijn boodschap vooral gedurende de bedevaartsdagen, wanneer alle Arabische stammen naar Mekka kwamen.

16.1 De vernietiging van het verdrag en het opheffen van het uitwijzingsbevel

Ongeveer drie jaar later en volgens de voorbeschikking van Allah, de Verhevene, kwam deze vijandigheid ten einde. Allah heeft de harten van vijf vooraanstaanden van Quraish bewerkt om het verdrag te vernietigen en het uitwijzingsbevel op te heffen. Ook stuurde Hij een insect "al'aradah" dat alles wat op het blad was geschreven heeft opgevreten, behalve de tekst over het gedenken van Allah, de Verhevene.

Deze vooraanstaanden van Quraish waren: Hishaam Ibn Amr Ibn Alhaarith uit Beni Aamir Ibn Lu'ay; Hishaam benaderde Zuhair Ibn Abi Umayah Almakhzoemi, de zoon van A'atikah, tante van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem; daarna benaderde Hishaam Almut'im Ibn U'day, Abi Albuhturi Ibn Hishaam en Zum'ah Ibn Al'aswad en herinnerde hen aan de bloedverwantschap onder hen, verweet hen dat zij instemden met de ongerechtigheid en moedigde hen aan om het verdrag te vernietigen. Zij verzamelden zich bij Khatm Alhudjun en bedachten een plan om het verdrag te vernietigen.

De volgende ochtend kwam Zuhair naar de gewijde moskee. De mensen van Quraish waren ook aanwezig. Hij liep rond de Ka'bah en sprak de aanwezigen toe: ,,O bewoners van Mekka, wij eten voedsel en dragen kleren terwijl Beni Haashim en Beni Almuttalib uitgeput zijn. Ze verkopen niets en kunnen niets kopen. Ik ga niet zitten voordat dit onrechtvaardige verdrag wordt versheurd".

Abu Djahl reageerde: ,,Niet waar. Bij Allah, het zal niet verscheurd worden". Toen zei Zum'ah: ,,Wel waar. Wij waren het helemaal niet eens toen het geschreven werd". Abul-buhturi voegde eraan: ,,Zum'ah heeft gelijk, wij accepteren de inhoud daarvan niet en werken daaraan niet langer mee." Almu'tim Ibn U'day zei toen: ,,Jullie hebben gelijk en wie anders zegt vertelt de onwaarheid. Wij zoeken onze toevlucht bij Allah en hebben verder niks met de inhoud daarvan te maken". Hishaam Ibn Amr steunde hem ook. Abu Djahl zei toen: ,,Dit is allemaal op een nacht geregeld en jullie hebben je elders hierover beraad". Abu Talib zat in een hoek van de moskee. Hij kwam om hen te vertellen dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hem had verteld dat Allah, de Verhevene, een insect zou sturen dat het verdrag zou opvreten, behalve de delen waarover Allah stond geschreven. Abu Talib zei: ,,Als hij liegt dan leveren we hem aan jullie uit, anders vernietigen jullie het verdrag dat ons heeft geïsoleerd en onrecht heeft gedaan." De anderen accepteerden het voorstel. Almut'im stond op om het blad te vernietigen en vond inderdaad het insect dat het blad helemaal had opgevreten behalve waar Allah, de Verhevene, werd genoemd. Dit was een wonder van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, dat de afgodendienaars hebben gezien, maar toch hielden zij vast aan hun verdorvenheid.

Het uitwijzingsbevel werd hierna opgeheven, waarna de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en de rest gewoon weer naar buiten konden.

16.2 De delegatie van Quraish bij Abu Talib

Na het opheffen van het uitwijzingsbevel ging alles weer zoals voor het uitwijzingsbevel. Het duurde maar een paar maanden of Abu Talib werd erg ziek. Het werd steeds erger, maar hij was dan ook ruim tachtig jaar oud.

De mensen van Quraish wisten al dat hij niet meer zou opstaan. Zij over-legden en zeiden tegen elkaar: ,,Zullen we naar Abu Talib gaan en hem vezoeken de zoon van zijn broer aan ons te leveren want straks overlijdt hij, als Mohammed dan iets overkomt dan schelden de Arabieren ons uit. Zij zullen dan zeggen: ,,Zij hebben gewacht totdat zijn oom overleed en hebben hem daarna pas gegrepen"." Zij vertrokken naar Abu Talib en verzochten hem alsnog de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, tegen te houden zodat hij hun goden met rust zou laten. Abu Talib riep de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bij hem en vertelde hem wat zij wilden. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,O oom, ik heb het slechts over één woord, als zij het uitspreken krijgen ze alle Arabieren achter zich en zullen de niet-Arabieren de "djizyah" aan hen betalen" (een belasting die een niet-moslim die zich binnen de islamitische staat vestigt moet betalen, in ruil voor de bescherming). Zij reageerden verbaasd: ,,Een woord? Tien zelfs, zeg het maar?". De profeet zei: ,,Er bestaat geen andere god dan Allah". Zij stonden woedend op en zeiden: "Heeft hij de goden tot één God gemaakt? Voorwaar, dit is zeker een verbazingwekkend iets."

Naar Inhoudsopgave

17. Het jaar van verdriet
17.1 De dood van Abu Talib
De ziekte van Abu Talib werd steeds erger, waarna hij is overleden. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, liep bij hem naar binnen, terwijl Abu Djahl en Abdullah Ibn Abi Umayah bij hem waren, en zei tegen hem: ,,O oom, zeg dat er geen god is dan Allah, een uitspraak waarmee ik veel voor je kan betekenen bij Allah." De aanwezige mannen zeiden:,,O Abu Talib, wens je de religie van Abdulmuttalib te verlaten? Zij spraken verder met hem en als laatste heeft hij gezegd: ,,...de relige van Abdulmuttalib."

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei daarna: ,,Ik zal vergiffenis voor je vragen, behalve als Allah mij dat af zou raden". Allah, de Verhevene, openbaarde toen:

"Het past de profeet en degenen die geloven niet dat zij de veelgoden-aanbidders om vergeving vragen, ook al zijn zij verwanten, nadat het hen duidelijk is geworden dat zij de bewoners van de Hel zijn." (Surah 9: Ayah 113).

Ook is in dit verband geopenbaard:

"Voorwaar, Jij kunt degene die jij liefhebt geen leiding geven." (Surah 28: Ayah 56).

Abu Talib overleed in de maand Radjab (of Ramadan) van het jaar 10 na het gezantschap, zes maanden na het vernietigen van het verdrag en het opheffen van het uitwijzingsbevel. Hij steunde en beschermde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. De verkondiging van de Islam heeft onder zijn hoede de tegenwerking van velen kunnen doorstaan, maar hij hield vast aan de religie van zijn voorouders en miste daardoor de gehele voorspoed.


Al'abbas vroeg de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem: ,,Kon je niets voor je oom betekenen? Hij behoedde en beschermde je". Hij antwoordde: ,,Hij bevindt zich in een ondiepe laag van de hel, als ik er niet geweest was dan had hij in de laagste verdieping gezeten."

17.2 De dood van Khadija

Voordat het verdriet om de dood van Abu Talib verwerkt was, is de moeder der gelovigen Khadija, moge Allah met haar tevreden zijn, ook overleden. Dit gebeurde in de maand Ramadan van hetzelfde jaar (10) waarin Abu Talib was overleden; twee maanden en drie dagen later. Zij steunde oprecht de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in zijn boodschap om de Islam te verkondigen. Ze hielp hem met haar geld en inzet en deelde zijn zorgen.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Zij geloofde in me toen de mensen mij ongelovig waren, zij vertrouwde me toen de mensen vonden dat ik onwaarheden vertelde, zij deelde haar geld met mij toen de mensen mij alles ontnamen en Allah heeft mij aan alleen van haar kinderen geschonken en niet van een andere vrouw." Van haar goedgunstigheden is er overgeleverd dat de engel Jibriel, vrede zij met hem, tegen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,O gezant van Allah, daar komt Khadija aan, ze draagt wat eten of drinken bij zich. Als zij komt doe haar "salaam" (de groeten) van haar Heer en feliciteer haar met een huis van riet in het paradijs, waar noch lawaai noch vermoeidheid bestaat."

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, noemde haar voortdurend en vroeg om genade voor haar en was altijd emotioneel en vol met mededogen als hij over haar sprak. Hij slachtte af en toe een schaap en stuurde het naar haar vrienden. Zij had enorm veel goede karaktertrekken.

17.3 Het verdriet stapelde zich verder op

De beproeving werd de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te zwaar van de kant van de mensen van Quraish, na het overlijden van zijn oom Abu Talib en zijn vrouw Khadija, moge Allah met haar tevreden zijn. Zij durfden het aan om hem te beledigen en openlijk te kwetsen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, werd hierdoor kwetsbaar ondanks het feit dat het minder erg was dan het overleden van zijn oom en zijn vrouw. Het was zo erg dat een dwaze man uit Quraish aarde op zijn hoofd wierp; een dochter van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verwijderdde dat terwijl ze aan het huilen was. Hij zei tegen haar: ,,Niet huilen dochter, Allah beschermt je vader wel". Hij voegde er aan toe: ,,De mensen van Quraish hebben mij pas na de dood van Abu Talib veel pijn aangedaan'.

Naar Inhoudsopgave

18. Mohammed's huwelijk met Sawdah en Aïcha

In de maand Shawal, een maand na het overlijden van Khadija, is de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, met Sawdah, dochter van Zum'ah getrouwd. Zij was daarvoor getrouwd met haar neef As-sakraan Ibn Amr, moge Allah met hem tevreden zijn. Zij behoorden tot de eersten die de Islam omhelsden, zijn naar Alhabasha geïmmigreerd en keerden later terug naar Mekka waar As-sakraan Ibn Amr overleed. Nadat het geoorloofd was om haar te huwen trouwde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, met haar. Een paar jaar later schonk zij haar beurt aan Aïcha.

Zijn huwelijk met Aïcha, moge Allah met haar tevreden zijn, was ook in de maand Shawal een jaar na zijn huwelijk met Sawdah. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouwde met Aïcha in Mekka toen zij zes jaar oud was maar hij trok pas bij haar in toen zij negen jaar oud werd. Zij was de meest geliefde onder zijn vrouwen en de meest geleerde onder de moslim-vrouwen. Zij had talloze goede karaktertrekken en goedgunstigheden

Naar Inhoudsopgave

19. De reis naar Ta'if

Onder deze omstandigheden vertrok de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar Taïf in de hoop dat de mensen daar zijn boodschap zouden aanvaarden of dat zij hem zouden opvangen en steunen. Hij vertrok lopend samen met zijn slaaf Zaid Ibn Haarithah. De profeet, verkondigde de Islam aan elke stam waar hij langsliep totdat hij Taïf bereikte. Hij benaderde drie broers onder de vooraanstaanden van de stam Thaqief. Hij verzocht hen zich tot de Islam te bekeren en hem in de verdere verkondiging daarvan te steunen, maar zij weigerden het; sterker nog, zij hebben hem zeer slecht behandeld. Hij verliet hen en benaderde andere mensen. Zo ging hij van de ene vooraanstaande naar de andere. Tien dagen lang heeft hij vrijwel alle vooraanstaanden tevergeefs gesproken. Zij reageerden met te zeggen: ,,Ga weg uit ons land." Zij hebben hun kinderen, slaven en de dwazen onder hen aangezet om hem lastig te vallen. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, wilde vertrekken uit Taïf stonden zij in twee rijen voor hem in de weg, zij begonnen hem te beledigen en gooiden met stenen waarna zijn enkel en voet gingen bloedden. Zaid Ibn Harithah, moge Allah met hem tevreden zijn, beschermde hem met zijn lichaam, verdedigde hem en raakte gewond aan zijn hoofd. Zij gingen door totdat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, aankwam bij de tuin van U'tbah en Chaibah, de zonen van Rabi'ah, drie mijlen buiten Taïf. Hij ging naar binnen waarna zij zich terugtrokken.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging in die tuin zitten onder een druivenboom met zijn rug tegen een muur. Het had hem diep geraakt, hij sprak zijn bekende smeekbede uit: "Oh Allah, aan U leg ik de zwakte van mijn eigen krachten voor, mijn beperkte vermogens en mijn hopeloosheid jegens de mensen. U bent de meest Barmhartige, U bent de Heer voor de minder bedeelden en mijn Heer, aan wie laat U mij over? Aan een afgelegen iemand die mij onvriendelijk behandeld of aan een vijand die mij in zijn macht heeft. Als U niet kwaad op mij bent dan trek ik me er verder niets van aan, Uw vergeving is van grotere betekenis voor me. Ik zoek toevlucht bij het licht van Uw gezicht waardoor de duisternis verlicht wordt en waar het wereldlijk leven en het hiernamaals leidraad bij hebben, dat ik niet wordt getroffen door Uw kwaadheid of ontevredenheid. Uw tevredenheid is het hoogste doel en er is noch kracht noch macht zonder Uw steun."

De zonen van Rabi'ah zagen de profeet in deze situatie en kregen medelijden met hem, ze stuurden hem een bosje druiven die door A'ddas, een Christelijke slaaf van hen, werd overhandigd. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn hand uitstak om de druiven aan te pakken zei hij: "bismillah", d.w.z. "in de naam van Allah" en begon ervan te eten. A'ddas zei: ,,Dat zeggen de bewoners hier niet". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vroeg hem: ,,Waar kom jij dan vandaan en wat is je religie?"

waarna A'ddas antwoordde: ,,Ik ben een christen uit Ninawa." De profeet zei: ,,Het dorp van de deugdzame man Yoenus Ibn Mattah." ,,Wat weet jij over Yoenus Ibn Mattah?" vroeg A'ddas. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Hij is mijn broeder, hij was een profeet zoals ik ook ben", daarop vertelde hij het verhaal van Yoenus, vrede zij met hem, uit de Koran aan A'ddas. Waarschijnlijk is A'ddas later moslim geworden.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verliet daarna deze tuin richting Mekka, bezorgd en verdrietig. Bij zijn aankomst in Qarn Almanazil werd hij geschaduwd door een wolk waarin de engel Jibriel zich bevond samen met de engel van de bergen. Jibriel riep de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, toen hij omhoog keek. Jibriel zei: ,,Allah heeft de engel van de bergen naar u toegezonden opdat die tot uw bevel staat".

De engel van de bergen begroette de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zei: ,,O Mohammed, U behoeft het maar te zeggen. Als u het wenst, klap ik de al'akhchabain over hen heen (de al'akhchabain zijn twee bergen in Mekka; de berg Abu-Qubais en de berg er tegenover). De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Ik hoop dat Allah uit hun voortplanting mensen laat voortkomen die Hem alleen en geen met gezellen zullen aanbidden."

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hoefde niet meer bezorgd te zijn na de komst van de engelen en de steun van Allah. Hij vertrok alweer verder richting Mekka, hij stopte bij Nakhlah en verbleef daar een paar dagen. Tijdens zijn verblijf daar stuurde Allah hem een groep djinn's die naar de Koran luisterden tijdens het ochtendgebed. Na afloop van het gebed vertrokken zij naar hun volk om hen te berichten dat ze gelovig waren geworden. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had hen niet in de gaten totdat de openbaringen dat bekendmaakten; een paar verzen uit de Koran in soerat Al'ahqaaf en soerat Al-djinn.

Een paar dagen later verliet de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, Nakhlah richting Mekka met de hoop dat Allah, de Verhevene, hem een oplossing zou geven. Hij vreesde ook dat de mensen van Quraish wraak zouden blijven nemen en hem slecht zouden behandelen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft desondanks voorzorgs maatregelen genomen en is eerst naar de Hira'e-grot gegaan, hij stuurde een man naar Al'akhnas Ibn Chariq om hem te beschermen. Deze heeft zich verontschuldigd omdat hij een bondgenoot was en dus geen bescherming kon bieden. De profeet stuurde vervolgens iemand naar Suhail Ibn Amr, maar deze heeft zich ook verontschuldigd omdat hij van Beni A'amir Ibn Lo'ay was en zij, de mensen van Beni Ka'b Ibn Lo'ay, konden geen bescherming bieden.

Vervolgens stuurde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, iemand naar Almut'im Ibn U'day; hij behoorde tot de stam Beni Nawfal Ibn Abd-Munaf en was de broer van Haashim Ibn Abd-Munaf, de grootvader van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. De stam Abd-Munaf is de meest aanzienlijke in Quraish. Almut'im accepteerde het verzoek en heeft zich samen met zijn zoons gewapend en stuurde vervolgens iemand naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waarna de profeet de gewijde moskee binnen is gekomen, rondom de Ka'bah heeft gelopen en het gebed heeft verricht (twee "rak'ah"). Daarna keerde hij terug naar zijn huis terwijl Almut'im Ibn U'day en zijn zoons de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gewapend beschermden. Almut'im had al in Quraish aangekondigd dat hij Mohammed onder zijn bescherming zou nemen en zij accepteerden dat van hem.

Naar Inhoudsopgave

20. Het verzoek van wonderen en tekenen

De afgodendienaars daagden de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, herhaaldelijk uit en verzochten hem wonderen te verrichten. De vooraan-staanden hebben zich op een gegeven moment verzameld in de gewijde moskee voor beraad en stuurden iemand naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, om hem te spreken.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hechtte veel belangstelling hen naar het rechte pad te leiden zoals Allah, de Verhevene, heeft gezegd:

"En misschien zou jij (O Mohammed) jezelf na hun afwenden vernietigen van verdriet, wanneer zij niet in dit bericht (de Koran) geloven." (Surah 18: Ayah 6).

Hij kwam snel naar hen toe met de hoop dat zij zich tot de Islam zouden bekeren. Zij zeiden: ,,Je vertelt ons dat gezanten wonderen hebben verricht; de stok van Moesa, het dier van Thamoed en Iesa die doden kon laten herleven. Laat ons dan een wonder zien zoals de vorige gezanten."

Zij dachten dat gezanten in staat waren zelf deze wonderen te verrichten en het tijdstip zelf daarvoor te bepalen zoals andere mensen hun gewone daden verrichten. De afgodendienaars stelden de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, voor om de "safaa" in goud te veranderen, de bergen te laten verdwijnen, de grond plat te maken, rivieren te laten stromen of om hun overleden voorouders te laten herrijzen zodat zij konden geloven dat hij een gezant was:

"En zij zeiden (tegen Mohammed): "Wij zullen jou nooit geloven, totdat jij voor ons een bron uit de aarde doet opwellen. Of jij een tuin met dadelpalmen en druivenstruiken hebt, en dan overvloedige rivieren uit hun midden doet ontspringen. Of jij de hemel in stukken op ons neer doet vallen, zoals jij ons beweert, of jij Allah en de Engelen vr ons brengt. Of jij een huis van goud hebt, of naar de hemel opstijgt, en wij zullen jouw opstijging nooit geloven, totdat jij een boek naar ons neerzendt, dat wij kunnen lezen"." (Surah 17: Ayah 90 t/m 93).

Zij toonden zich bereid om zich tot de Islam te bekeren als zou blijken dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in staat was aan hun verzoek te voldoen;

"En zij hebben bij Allah dure eden gezworen dat, indien er een Teken tot hen zou komen, zij er zeker door zouden geloven." (Surah 6: Ayah 109).

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft vervolgens Allah, de Verhevene, aangeroepen hen te laten zien wat zij allemaal vroegen. Hij hoopte dat zij daarom alsnog zouden geloven. Jibriel verscheen toen bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij heeft hem de keuze voorgelegd dat Allah, de Verhevene, aan hen de wonderen liet zien waar zij om vroegen. Maar wie daarna nog ongelovig zou blijven, stond een zeer pijnlijke bestraffing te wachten dat geen ander schepsel had gekregen, of dat Allah, de Verhevene, de mogelijkheid openliet tot vergiffenis en genade, maar geen van de wonderen zou verrichten. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, koos voor het laatste alternatief: ,,De poort van vergiffenis en genade."

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, deze keuze had gemaakt, heeft Allah het antwoord voor de verzoeken van de afgoden-dienaars neergezonden. Hij zei:

"Zeg (O Mohammed): ,,Heilig is mijn Heer, ik ben niets anders dan een menselijke Boodschapper"." (Surah 17: Ayah 93).

Hetgeen betekent: ,,Zeg dat ik niet in staat ben zelf deze wonderen te verrichten want dat behoort toe aan Allah, de Verhevene, en Hij heeft geen metgezellen daarin (d.i. het vermogen om wonderen te verrichten).

Ik ben maar een mens zoals alle mensen en kan dus geen wonderenverrichten, net zomin als andere mensen dat kunnen. Het enige wat mij bijzonder maakt is het feit dat ik een boodschapper ben en dat ik openbaringen krijg neergezonden. Jullie zijn geen boodschappers en krijgen geen openbaringen. Ik ben niet degene die wonderen kan verrichten, maar Allah, de Verhevene, kan mijn woorden eventueel bevestigen door ze te laten verschijnen als Hij dat zou willen maar Hij kan dat ook nalaten en dat is alleen maar in jullie voordeel."

Allah, de Verhevene, heeft deze betekenis benadrukt in soerat Alan'am:

"Zeg: ,,Voorzeker, alle Tekenen zijn bij Allah. En wat zal jullie doen weten, dat als er eenmaal (een Teken tot hen) kwam, zij niet zouden geloven"." (Surah 6: Ayah 109).

De profeten en gezanten zijn niet degenen die deze wonderen verrichten maar Allah, de Verhevene, is degene die ze laat verschijnen. Als Allah, de Verhevene, door middel van deze gezanten wonderen laat plaatsvinden, dan is het om hen te vereren en steun te betuigen zodat hun gezantschap bevestigd wordt.

Allah, de Verhevene, heeft duidelijk laten weten dat de afgodendienaars ook in het geval dat zij deze wonderen zouden zien, zij toch nog ongelovig zouden blijven, ondanks het feit dat zij dure eden hadden gezworen om in dat geval wél te gaan geloven. Allah, de Verhevene, heeft in dit verband gezegd:

"En al zouden wij Engelen tot hen neergezonden hebben en zouden de doden tot hen gesproken hebben en zouden Wij alle zaken (die Mohammad's Profeetschap bewijzen) voor hen verzameld hebben, dan nog zouden zij niet geloven, tenzij Allah het wilde, maar de meesten van hen zijn onwetend." (Surah 6: Ayah 111).

Allah, de Verhevene, heeft ook gezegd:

"En als er een oplezing (een geopenbaard boek) zou zijn, waardoor de bergen verplaatst worden of de aarde gespleten werd of de doden zouden kunnen spreken (dan zou dat deze Koran zijn). Maar bij Allah berusten alle zaken. Weten degenen die geloven niet, dat als Allah het zou willen, Hij zeker alle mensen geleid zou hebben?" (Surah 13: Ayah 31).

Allah, de Verhevene, verwees in deze verzen naar Zijn handelwijze; zodra de mensen een teken of een wonder vragen en niet geloven als dat plaatsvindt, dan wordt hun bestraffing niet langer uitgesteld. De handelwijze van Allah, de Verhevene, verandert niet. Hij wist dat pas later de meeste mensen van Quraish gelovig zouden worden, vandaar ook dat Hij, de Verhevene, de tekenen waarnaar zij hebben gevraagd niet aan hen liet verschijnen.

20.1 De verscheuring van de maan

Toen de mensen van Quraish de wonderen waarnaar zij vroegen niet kregen te zien, dachten zij dat de beste manier om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, uit te dagen en hem te bedwingen zou zijn om hem voortdurend om wonderen te blijven vragen. Op deze manier zouden zij de gewone mensen ervan overtuigen dat hij een leugenaar en geen gezant was. Zij gingen nog een stap verder en besloten hem om een wonder te vragen zonder dat zij om iets specifieks vroegen. Zodoende hoopten ze zijn onmacht aan de mensen te laten zien zodat ze niet in hem zouden geloven. De afgoden-dienaars van Quraish kwamen naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zeiden: ,,Heb je een teken waardoor wij kunnen zien dat je een gezant bent."

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vroeg zijn Heer om hen een teken te laten zien, waarna Allah, de Verhevene, de maan verscheurd in twee delen liet zien; het ene deel boven de ene kant van de berg Abu-Qubais en het andere deel boven de andere kant. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei toen: ,,Jullie zijn hiervan getuigen." De mensen van Quraish hebben dit teken duidelijk en gedurende een lange tijd kunnen zien. Zij waren verbijsterd maar zijn ongelovig gebleven en zeiden: ,,Dit is magie van de zoon van Abu Kabshah, Mohammed heeft ons betoverd". Iemand van de aanwezigen zei:,,Als hij jullie met zijn magie heeft kunnen beïnvloeden, dan lukt het hem niet om alle mensen te beïnvloeden. Wij wachten tot de eerste reizigers arriveren". Bij de aankomst van de reizigers vroegen zij aan hen wat zij zagen. Hoewel zij de gebeurtenis bevestigden, waren de mensen van Quraish vastbesloten ongelovig te blijven en hun eigen verlangens te volgen.

Het leek alsof de verscheuring van de maan een voorbereiding was voor een veel belangrijker gebeurtenis; "al'isra'e" en "almi'raadj". Als men ooggetuige was geweest van de verscheuring van de maan, dan werd het namelijk ook voor het verstand aannemelijker om "al'isra'e" en "almi'raadj" te accepteren.

Naar Inhoudsopgave

21. De nachtelijke tocht en hemelvaart ("al'isra'e" en "almi'raadj")

"Al'isra'e" is het nachtelijk vertrek van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, van Mekka naar de Alaqsa-moskee in Jeruzalem] en "almi'raadj" is het stijgen naar de bovenaardse wereld (d.i. de hemel). Dit heeft zowel lichamelijk als ook geestelijk echt plaatsgevonden.

"Al'isra'e" staat in de Koran genoemd. Allah, de Verhevene, heeft gezegd:

"Heilig is Degene die 's nachts Zijn dienaar (Mohammed) van de Masdjid al Haram (de Gewijde Moskee te Mekkah) naar de Masdjid al Aqsah heeft gebracht, waarvan Wij de omgeving hebben gezegend, opdat Wij hem van Onze Tekenen lieten zien. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alziende." (Surah 6: Ayah 1).

"Almi'raadj" zou in soerat An-nadjm genoemd zijn, in de verzen zeven tot achttien. Een andere stelling is dat in de desbetreffende verzen uit de Koran iets anders bedoeld wordt. Toen dit plaats heeft gevonden ontstonden er verschillende meningen. Er is overgeleverd dat deze gebeurtenis plaats heeft gevonden in hetzelfde jaar dat de profeet gezonden werd; volgens andere overleveringen was het in het jaar vijf na het gezantschap; ook wordt genoemd de 27ste van de maand Radjab in het jaar tien na het gezantschap of anders 17 Ramadan in het jaar 12 na het gezantschap. Volgens een nog andere overlevering vond het plaats op 17 Raibi'e I van het jaar 13 na het gezantschap.

Volgens de meest betrouwbare overleveringen is het verhaal samengevat als volgt: De engel Jibriel, vrede zij met hem, bracht de "buraaq" (een dier groter dan een ezel en kleiner dan een muilezel). De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, besteeg de "buraaq" vanuit de gewijde moskee in Mekka tot de Aqsa-moskee vergezeld door Jibriel. Hij knoopte het vast op de plek waar alle profeten dat deden en liep de moskee binnen en verrichte een gebed bestaande uit twee "rak'ah" waarbij hij de andere profeten voorging tijdens het gebed (als imam).

Jibriel heeft hem twee kommen aangeboden met in de ene drank en in de andere melk waarbij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, voor de kom met melk koos. Jibriel zei: ,,U maakte een keus die is aangeboren. U bent naar het rechte pad geleid en heeft uw volk daar naar toe geleid. Als u voor de kom met drank had gekozen dan had u uw volk naar het verkeerde pad geleid."

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, steeg daarna vanuit de aqsa-moskee naar de wereldlijke hemel. Jibriel vroeg om toestemming voor hem waarna hij door mocht. Daar heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, Adam, vader van de mensheid, ontmoet en heeft hem begroet. Adam groette hem terug, verwelkomde hem en erkende zijn gezantschap. Aan de rechterkant van Adam bevond zich een mistige wolk. Elke keer als hij ernaar keek begon hij te lachen, het waren de zielen van degenen die de voorspoed reeds hadden bereikt maar als hij naar zijn linkerkant keek huilde hij want daar bevonden zich de zielen van degenen die alleen tegenspoed vonden.

Daarna steeg de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar de tweede hemel waar Jibriel weer toestemming voor hem vroeg en die opnieuw kreeg. Daar ontmoette hij Yahiah, de zoon van Zakariah en Iesa, de zoon van Maryam, vrede zij met hen. Hij begroette hen waarna zij hem hebben geantwoord, verwelkomd en zijn gezantschap erkend. Daarna steeg de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar de derde hemel. Daar ontmoette hij Yoesoef, vrede zij met hem. Hij was een beeldschone jongeman. De profeet en hij begroetten elkaar waarna hij de profeet verwelkomde en zijn gezantschap erkende. Vervolgens steeg de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar de vierde hemel waar hij Idries ontmoette, vrede zij met hem. De profeet begroette ook hem waarna deze teruggroette, de profeet verwelkomde en zijn gezantschap erkende.

In de vijfde hemel ontmoette hij Haroen Ibn Imraan, vrede zij met hem, en in de zesde hemel ontmoette hij Moesa Ibn Imraan, vrede zij met hem.

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, Moesa passeerde heeft hij gehuild. Er werd aan hem gevraagd: ,,Waarom huil je?" Hij antwoordde: ,,Ik huil om een jongeman die later dan mij is gezonden, waardoor meermensen van zijn volk het paradijs binnenkomen dan er van mijn volk binnen komen".

Hierna steeg de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar de zevende hemel waar hij Ibrahim, vrede zij met hem, ontmoette en hem begroette. Ibrahiem, vrede zij met hem, leunde met zijn rug tegen de "albayt alma'moer", een huis dat dagelijks door zeventig duizend engelen wordt bezocht die daarvan nooit meer terugkeren.

Na zijn bezoek aan de hemelen is de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gestegen naar "sidratil-muntaha" d.w.z. "de lotusboom van de eindbestemming"; een boom waarvan de bladeren op de oren van olifanten lijken en de vruchten op kannen. Deze boom werd plotseling bedekt met een gouden laag. Allah, de Verhevene, verhulde de boom zodat geen mens meer de schoonheid ervan zou kunnen beschrijven.

Hierna is de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gestegen naar Allah, de Verhevene en kwam dichtbij Hem. Op een gegeven moment stond hij op twee booglengten afstand of nog dichterbij. Allah gaf zijn dienaar de volgende openbaring; hierin werd de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zijn volk het gebod opgelegd om vijftig gebeden per dag en nacht uit te voeren.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, keerde daarop terug en kwam onderweg langs Moesa, die hem vroeg: ,,Wat heeft jouw Heer opgedragen?". Hij antwoordde: ,,Vijftig gebeden". Moesa zei: ,,Je volk kan dit niet aan, ga terug naar je Heer en vraag Hem om vermindering.

De profeet draaide om naar Jibriel en kreeg van hem een teken dat hij het wel kon doen als hij het wilde. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was teruggekeerd, kreeg hij een vermindering van tien gebeden waarna hij weer langs Moesa kwam die hem adviseerde om nogmaals om vermindering te vragen.

Zodoende bleef hij heen en weer gaan tussen Allah, de Verhevene, en Moesa totdat het aantal slechts vijf gebeden was geworden. Daarna verwees Moesa hem weer om vermindering te vragen en Moesa, vrede zij met hem, voegde eraan: ,,Bij Allah, ik heb de mensen van Israël minder dan dit gevraagd, toch zijn zij verzwakt en hebben het nagelaten". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Ik durf uit verlegenheid mijn Heer het niet nog een keer te vragen. Ik geef hieraan toe en ik ben zo tevreden". Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, op een verre afstand was werd er geroepen: ,,Ik heb mijn verplichting opgelegd en heb haar verlicht voor mijn dienaren. Het is vijf maar in feite vijftig. Mijn uitspraak is niet aan verdere veranderingen onderhevig".
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, keerde na deze nacht terug naar het gewijde Mekka, alwaar hij de volgende ochtend zijn verhaal aan de mensen van Quraish deed. Hij stelde hen op de hoogte van wat Allah, de Verhevene, hem had laten zien van Zijn wonderlijke tekenen. Zij scholden hem voor leugenaar uit en begonnen hem weer lastig te vallen. Sommigen begonnen met spot in hun handen te klappen. Anderen zetten hun armen boven hun hoofd. Iemand vertrok naar Abu Bakr en vertelde hem het verhaal van de profeet. Abu Bakr zei: ,,Als hij dat heeft verteld, dan heeft hij ook de waarheid verteld". De mensen vroegen toen: ,,Geloof jij hem hierin?". Hij antwoordde: ,,Ik geloof hem in meer dan alleen dit. Ik geloof hem in alle berichten die van de hemel heen en weer gaan". Vandaar dat hij "as-siddieq" d.w.z. "de vertrouweling" werd genoemd.

De ongelovigen wilden de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, toetsen en vroegen hem de Alaqsa-moskee te beschrijven. Hij had deze moskee immers niet eerder gezien. Allah, de Verhevene, maakte de moskee voor hem zichtbaar,waarna hij alle hoeken en deuren van de moskee aan hen kon beschrijven. Zij konden hem niet tegenspreken en zeiden: ,,Hij heeft een juiste omschrijving gegeven".

Zij vroegen hem naar een karavaan van hen die vanuit het shaam gebied onderweg was. Hij informeerde hen over het aantal kamelen en de omstandigheden waarin deze karavaan zich bevond. Ook wist hij te vertellen wanneer deze zou aankomen en welke kameel voor de karavaan zou lopen. Het vond allemaal precies plaats zoals hij had gezegd. Zij hielden echter vast aan hun ongelovigheid.

De volgende ochtend na de isra'e-nacht kwam Jibriel en leerde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, de wijze waarop de vijf gebeden verricht werden en de tijdstippen ervoor. Daarvoor was het gebed altijd twee "rak'ah" geweest, tweemaal in de ochtend en tweemaal 's avonds.

Naar Inhoudsopgave

22. De emigratie van moslims naar Medina

De meeste moslims begonnen te emmigreren naar Medina zoals sommige metgezellen van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, dat al eerder hadden gedaan. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zag in zijn droom het land waar de moslims naartoe zouden emmigreren en vertelde hen dat: ,,Ik heb in mijn droom gezien dat ik vanuit Mekka trek naar een gebied dat rijk is aan palmbomen. Ik dacht dat het Alyamamah of Hadjr was maar het schijnt Yathrib (Medina) te zijn". Volgens een andere overlevering heeft hij gezegd: ,,Ik heb in mijn droom jullie migratieland te zien gekregen, het ligt op een vruchtbaar stuk land, het zal of Hadjr of Yathrib zijn".

Abu Salamah Almakhzoemi, de man van Oum Salamah, was de eerste die immigreerde. Hij vertrok samen met zijn vrouw en zoon. Mensen uit de stam van zijn vrouw hebben haar verboden met hem te vertrekken, mensen uit de stam van haar man hebben het kind bij haar weggenomen. Toen is Abu Salamah alleen vertrokken naar Medina. Dit vond plaats ongeveer een jaar voor de tweede eed van trouw bij Al'aqabah. Daarna is zijn vrouw ook geïmmigreerd.

Na Abu Salamah is A'amir Ibn Rabi'ah met zijn vrouw Laila geïmmigreerd. Zij was de dochter van Abu Hathmah. Ook immigreerde Abdullah Ibn Oum Kalthoem. Na de eed van trouw immigreerden talloze moslims in het geheim uit angst voor de mensen van Quraish. Omar Ibnulkhattab heeft dit echter bekend gemaakt. Hij daagde de mensen van Quraish uit maar niemand van hen durfde hem nog in de weg te staan. Zo arriveerde hij in Medina samen met twintig andere metgezellen van de profeet.

Vrijwel alle moslims zijn geïmmigreerd naar Medina. Ook zijn de migranten die zich in Alhabasha bevonden naar Medina teruggekeerd. Er zijn maar weinigen in Mekka gebleven. De uitzonderingen zijn Abu Bakr, Ali, Suhaib, Zaid Ibn Harithah en een groep zwakke mensen die niet konden emmigreren.

Abu Bakr had zich al gereed gemaakt om ook te vertrekken maar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vroeg hem nog te wachten want hij verwachtte toestemming van Allah, de Verhevene, te krijgen om ook te vertrekken. ,,Verwacht u dat echt?" vroeg Abu Bakr. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, antwoordde bevestigend. Abu Bakr stelde dus zijn plan uit, om zodoende op een later tijdstip samen met de profeet te kunnen vertrekken. Hij voedde twee trekdieren goed om ze voor te bereiden op de reis.

Naar Inhoudsopgave

23. Het complot tegen de Profeet (v.z.m.h.)

De mensen van Quraish reageerden woedend op de migratie van de moslims omdat zij in de gaten hadden dat zij een asielplaats hadden gevonden, waar zij beschermd en behoed werden. Zij zagen ook dat de bijeenkomsten van de moslims in Medina een direct gevaar vormden voor hun religie, handel en hun bestaan. Zij kwamen bijeen in het raadhuis "daar an-nadwah" op donderdagochtend 26 Safar van het jaar 14 na het gezantschap, om een plan te maken om dit gevaar te laten verdwijnen; vooral omdat de verkondiger van deze religie zich nog steeds in Mekka bevond en hij op elk moment de stad kon verlaten. Bekende gezichten onder de vooraanstaanden van Quraish waren aanwezig tijdens deze bijeenkomst. Ook heeft Iblies (de satan) deze bijeenkomst bijgewoond in de gedaante van een respectabele oude man uit Nadjd nadat hij hun toestemming daarvoor had gevraagd.
De aanwezigen bespraken de situatie. Abu Al'aswad stelde voor om hem het land uit te zetten en zich verder niet druk te maken waar hij naar toe zou gaan.

De oude man uit Nadjd zei: ,,Jullie weten dat hij een goede spreker is, zich van een aantrekkelijke argumentatie bedient waarmee hij mannen in de val lokt. Als hij zou vertrekken dan is het denkbaar dat hij in een andere Arabische streek mensen om zich heen verzamelt en samen met hen jullie in je eigen land binnenvalt en jullie als zijn onderdanen probeert te krijgen. Ik zou zeggen bedenk maar een beter plan".
Abul-boehturi reageerde: ,,Wij sluiten hem op totdat hij de dood vindt, zoals de dichters voor hem".

De oude man uit Nadjd zei: ,,Als jullie hem opsluiten zullen zijn kameraden erachter komen. Zij stellen hem boven hun eigen vaders en eigen zonen. Zij zullen jullie aanvallen en samen met hem zullen zij jullie waarschijnlijk een nederlaag bezorgen. Bedenk maar een ander plan."

De tiran Abu Djahl heeft toen gezegd: ,,Ik heb een idee dat jullie nog niet hebben genoemd. Wij nemen vanuit elke stam een vooraanstaande, sterke jongeman en geven vervolgens ieder van hen een zwaard. Zij gaan naar hem op zoek en slaan met hun zwaarden tegelijk toe. Zo vermoorden ze hem. Op deze manier is zijn bloed gelijk verspreid over alle stammen. De mensen van Beni Abd-Munaf zouden onmogelijk een oorlog kunnen voeren tegen alle stammen van Quraish en zullen daarom genoegen nemen met een schadeloosstelling".

De oude man uit Nadjd zei hierop: ,,Wat die man net zei was een goed doordacht plan. Dat is de mening die wij allen erover zouden moeten innemen". De aanwezigen stemden daarmee in en gingen uit elkaar om zich voor te bereiden op de uitvoering van het plan.

23.1 De beramingen van Quraish en die van Allah, de Verhevene

De bovengenoemde bijeenkomst vond plaats in het geheim. Het dagelijkse leven ging gewoon door en men moest niets kunnen merken van iets dat ook maar op een eventueel complot zou wijzen. Niemand mocht het idee krijgen dat er iets niet klopte en dat er iets gevaarlijks stond te gebeuren. De mensen van Quraish hielden hiermee rekening maar zij namen het dit keer op tegen Allah, de Verhevene. Hij was het die hun plannen tot mislukking heeft gebracht, zonder dat zij het wisten. De engel Jibriel daalde neer bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en bracht hem op de hoogte van hun plannen. Hij gaf hem ook toestemming te immigreren en bepaalde het tijdstip van vertrek. Ook legde hij hem alles uit over het tegenplan en zei: ,,Slaap vannacht niet in je eigen bed waar je gebruikelijk slaapt".

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vertrok in de namiddag, zodra de mensen hun dutje namen. Hij ging naar de woning van Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn, om zich voor te bereiden. Zij maakten de twee dieren klaar voor het vertrek en huurden Abdullah Ibn Uraiqit Al-laythi in als gids onderweg; Abdullah was een aanhanger van de religie van Quraish. Zij spraken met hem af bij de berg Thawr na drie nachten. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, liet verder niks merken en ging gewoon door met zijn dagelijkse leven zodat de mensen van Quraish niet in de gaten kregen dat hij zijn vertrek aan het voorbereiden was.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had als gewoonte na het avondgebed te slapen en na middernacht weer op te staan om naar de gewijde moskee te gaan om het tahadjud-gebed te verrichten. Hij liet die avond Ali in zijn bed slapen en vertelde hem dat hij niets had te vrezen. Toen de mensen lagen te slapen, omsingelden de mannen (die het complot zouden uitvoeren) de woning van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Zij zagen Ali in het bed van de profeet bedekt met een deken en dachten dat het Mohammed, Allah's zegen en vrede zij met hem, was. Buiten stonden ze te wachten om hem aan te vallen zodra hij tevoorschijn zou komen. Allah, de Verhevene, zegt in antwoord hierop:

"En (gedenk) toen degenen die ongelovig waren, een list tegen jou beraamden om jou vast te binden of jou te doden of jou te verdrijven. En zij beraamden een list en Allah maakte een plan. En Allah is de Beste der Beramers" (Surah 8: Ayah 30).

Naar Inhoudsopgave

24. De emigratie van de Profeet (v.z.m.h.) naar Medina

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verliet zijn woning terwijl de mannen het omsingelden. Hij pakte wat aarde van de grond en gooide het naar hun hoofden terwijl hij het volgende uit de Koran zei:

"En Wij hebben voor hen een hindernis geplaatst en achter hen een hindernis en Wij hebben hun ogen bedekt zodat zij niet kunnen zien"

Allah, de Verhevene, had hun gezichtsvermogen afgenomen waarna zij niets hadden gemerkt toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, het huis verliet. Hij ging richting het huis van Abu Bakr en daarna vertrokken zij naar een grot dat zich in de berg Thawr bevindt op een afstand van ongeveer vijf mijlen richting Jemen.

24.1 Drie nachten in de grot

Abu Bakr ging als eerste de grot in om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te beschermen. Als er zich iets in de grot zou bevinden dan trof het hem en niet de profeet. Hij inspecteerde de grot en vond gaten in de muren die hij met stukjes stof van zijn kleding dichtmaakte; zo bleven er maar twee gaatjes over, die hij met zijn voeten dichtmaakte. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, liep daarna naar binnen en sliep met zijn hoofd op de schoot van Abu Bakr. Hij werd gebeten in zijn voet maar bewoog niet om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, niet wakker te maken. De tranen van Abu Bakr kwamen op het gezicht van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waardoor hij wakker werd en vroeg wat er aan de hand was. Hij vertelde hem dat hij gebeten was. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, spoog op de plek waarna de pijn verdween. Zij verbleven drie dagen in de grot. Abdullah, de zoon van Abu Bakr, sliep ook bij hen. Hij was een inteligente jongeman en vertrok vroeg naar Mekka alsof hij daar ook de nacht had doorgebracht. Hij beluisterde ook de plannen en complotten van Quraish en vertelde die 's nachts aan hen door.

A'amir Ibn Fahirah, de slaaf van Abu Bakr, was een schapenherder. Hij ging met zijn schapen aan het begin van de avond naar de profeet en Abu Bakr zodat zij van de melk konden drinken. Op zijn terugkeer volgde hij met zijn schapen de sporen van Abdullah zodat die onvindbaar werden.

De mannen van Quraish stonden nog steeds op de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te wachten toen het ochtend werd. 's Ochtends stond Ali op die op het bed van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had geslapen. Zij grepen hem vast en vroegen hem naar de profeet. Ali vertelde de mannen dat hij niet wist waar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was waarna zij hem sloegen en naar de Ka'bah brachten. Daar hebben zij hem een uur lang opgesloten zonder iets te hebben gezegd. Daarna zijn ze naar de woning van Abu Bakr gegaan en vroegen aan zijn dochter Asma'e naar hem. Zij vertelde hen dat ze niets wist, waarna Abu Djahl haar een klap gaf waarbij haar oorbel uitviel. Daarna zijn zij overal met een zoektocht begonnen en kondigden een beloning van honderd kamelen aan voor een-ieder die hem levend of dood zou terugbrengen. Zij hebben in hun zoektocht de ingang van de grot ontdekt zodat als iemand van hen met zijn hoofd naar beneden had gekeken, ze de voeten hadden kunnen zien van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Het verdriet van Abu Bakr werd erg groot maar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, stelde hem gerust en zei: ,,Abu Bakr, wat dacht je van twee mensen die Allah steunt. Wees niet droevig, Allah is met ons".

24.2 Onderweg naar Medina

Op de nacht van maandag op dinsdag aan het begin van de maand Rabi'e I in het jaar 1"hijri" d.w.z. "de migratie jaartelling", kwam de gids Abdullah Ibn Uraiqit zoals afgesproken en bracht de twee dieren mee naar de berg Thawr. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en Abu Bakr ver-trokken vergezeld van A'amir Ibn Fahirah. De gids nam hen een heel eind op weg naar het zuiden, richting Jemen. Daarna richting het westen, d.w.z. richting de kust van de rode zee, vervolgens gingen zij weer richting het noorden langs de kust. Zo namen ze een weg die vrijwel onbekend was bij de mensen. Zij hebben de hele nacht en de daaropvolgende dag hun reis voortgezet. Toen het rustig werd aan het begin van de middag, hebben zij een pauze genomen waarbij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, rust nam onder de schaduw van een grote steen. Abu Bakr verkende de omgeving en zag een herder waaraan hij melk vroeg. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, wakker werd, kreeg hij te drinken waarna zij weer verder trokken.

De volgende dag zijn ze langs de tenten van Oum Ma'bad gekomen in Qadid dat op 130 kilometer afstand van Mekka ligt. Zij hebben haar naar voedsel gevraagd waarna zij haar excuses aanbood en hen vertelde dat de schapen niets te eten hadden. Vlakbij de tent was er een lam dat van vermoeidheid niet met de rest van de kudde mee kon op zoek naar voedsel, ook deze kon geen druppel melk geven. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vroeg om toestemming haar te melken waarna hij een groot vat vol molk dat de mensen maar met moeite konden dragen. Zij dronken er allemaal van en gaven Oum Ma'bad ook te drinken en konden het vat weer vol melken, waarna zij vertrokken zijn. De man van Oum Ma'bad kwam later thuis en reageerde verbaasd toen hij de melk zag. Zij vertelde hem het verhaal en omschreef uitvoerig de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Abu Ba'bad zei: ,,Hij is de man van Quraish, ik wil hem graag vergezellen op zijn reis en zal het zeker doen als het kan".

Op de derde dag hoorden de bewoners van Mekka een stem vanuit het zuiden tot aan het noorden en volgden hem maar zij konden niemand zien. Hij zei in een gedicht: "Moge Allah, de Heer der mensen, de twee kameraden belonen.

Zij bezochten Oum Ma'bad in haar tenten, belandden daar ter land en vertrokken ter land. Wie een kameraad van Mohammed is geworden, heeft alle voorspoed kunnen bereiken.
O mensen van Qusay, door hem heeft Allah jullie veel onheil onthouden en beschermt hij jullie tegen zaken die jullie anders niet tegen konden houden."

Nadat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en Abu Bakr de plaats Qadid voorbij waren, volgde hen Suraqah Ibn Malik Almadladji op een paard. Hij hoopte op de beloning die Quraish hadden beloofd. Toen hij hen naderde struikelde zijn paard en viel hij op de grond. Hij stond op en zwoer bij Al'azlaam (de goden van de mensen van Quraish). Hij verzocht aan hen of hij verder mocht gaan om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en Abu Bakr te benadelen. Hij was echter in zijn eigen denken al ongehoorzaam aan Al'azlaam, omdat zijn paard steeds struikelde en hij gewoon doorging. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, las uit de Koran en draaide zich niet om terwijl Abu Bakr dat vaker deed.

Op dat moment zakten de voorpoten van zijn paard in de grond tot aan de knieën en viel hij op de grond. Hij probeerde het nog eens en zwoer bij Al'azlaam en er kwam op een gegeven moment een enorme wolk waarvoor hij bang werd en ervan overtuigd werd van het feit dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, de bescherming van Allah geniet. Toen kondigde hij aan dat hij geen kwaad wilde, waarna zij stopten. Suraqah vertelde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, over de plannen van Quraish en wilde hem voedsel en goederen geven maar de profeet weigerde dat aan te nemen. Suraqah vroeg hem deze gebeurtenis geheim te houden en schriftelijk vast te leggen dat hij veilig zou zijn. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gaf A'amir Ibn Fahirah de opdracht dit ook te doen. Op zijn terugreis vertelde Suraqah aan de mensen die hij tegenkwam en die op zoek waren naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, dat hij het hele gebied had uitgekamd en dat zij terug konden gaan.

Onderweg ontmoette de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, Buraidah Ibn Alhusaib Alaslami, moge Allah met hem tevreden zijn. Deze was samen met zeventig anderen die allen moslim waren geworden. Ze hebben het avondgebed samen met de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verricht.

Bij de vallei Batn Rim ontmoetten zij Az-zubair Ibn Al'awam in een groep moslims die vanuit het Shaam-gebied kwamen. Az-zubair gaf ze witte kleding om te dragen.

24.3 De aankomst in Qubaa'e

Op maandag 8 Rabi'e I van het jaar 14 na het gezantschap en dus het eerste jaar van de migratie, kwam de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, aan bij Qubaa'.

Toen de bewoners van Medina het bericht van het vertrek van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hadden gehoord zijn ze elke dag aan de rand van de stad gaan wachten maar gingen terug als het erg heet werd. Op een dag na hun terugkeer naar hun woningen kwam een joodse man een kasteel uit en zag de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en zijn metgezellen aankomen met witte kleren aan. Deze man riep luid: "O Arabieren, daar komt jullie fortuin aan waar jullie lang op hebben gewacht". De moslims grepen naar hun wapens en uitten van vreugde de "takbier". Zij verlieten hun woningen om hem te verwelkomen bij Dhahr Alhurrah. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging richting Beni Amr Ibn Awf in Quba'e waarbij de mensen hem volgden.

Toen hij in Qubaa' aankwam ging hij stil zitten. De moslim-bewoners van Medina al'ansaar die nog niet eerder de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hadden gezien begonnen Abu Bakr te begroeten, zij dachten dat hij de profeet was omdat hij grijs haar had. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, kreeg last van de hete zon waarna Abu Bakr hem schaduwde met zijn kleed. Toen wisten de mensen dat hij de profeet moest zijn.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verbleef in Qubaa' vier dagen bij Kalthoem Ibn Alhadm of bij Sa'd Ibn Khaithamah. In deze dagen stichtte hij de Qubaa'-moskee waar hij ook het gebed verrichtte. Op de vijfde dag, dat was op vrijdag, bevool Allah, de Verhevene, hem om te vertrekken. Hij zadelde zijn kameel samen met Abu Bakr en stuurde naar zijn ooms van zijn moeders kant Beni An-nadjaar. Zij kwamen gewapend naar hem toe. Daarna vertrok hij met hen richting Medina.

Toen hij het gebied van Beni Salem Ibn A'wf had genaderd, brak het tijdstip van het vrijdagmiddaggebed aan. Daar verrichtten zij het gebed in een groep van honderd man.

24.4 De aankomst in Medina

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naderde Medina terwijl de bewoners massaal de straat op waren gegaan om hem te verwelkomen. De huizen trilden van loftuiting en verering voor hem. De vrouwen en kinderen zeiden in een gedicht:

"De volle maan verscheen boven ons, boven de op elkaar gestapelde groeten uit.
Wij zijn verplicht dankbaarheid te tonen, zolang nog iemand Allah aanroept.
O, u die naar ons toegezonden bent, Uw opdracht wordt gehoorzaamd."

Bij elke woning waar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, langskwam trokken de mensen van Al'ansar aan zijn kameel en vroegen hem om bij hen in te trekken en zij beloofden dat zij zouden instaan voor zijn bescherming. Hij zei tegen hen: ,,Laat de kameel zijn weg gaan, want het is hem opgedragen". De kameel knielde neer toen hij bij de plek van de moskee van de profeet was aangekomen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bleef zitten, waarna de kameel opstond en verder liep waarna hij weer terugkeerde naar dezelfde plek. De profeet stapte toen af en de mensen vroegen hem om bij hen in te trekken. Abu Ayoeb Al'ansari, moge Allah met hem tevreden zijn, nam zijn bagage naar zijn huis waarop de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Men gaat waar zijn bagage naar toe gaat". As'ad Ibn Zurarah nam de kameel mee. De moslimbewoners van Medina "al'ansar" waren gastvrij jegens de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Elke avond kreeg hij meerdere schalen gevuld met eten van hen.

24.5 De migratie van Ali, de zoon van Abu Talib, naar Medina

Ali is na het vertrek van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, drie dagen in Mekka gebleven. Daarna vertrok ook hij, nadat hij onderpanden had teruggegeven die de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, nog van sommige bewoners van Mekka in zijn bezit had. Hij vertrok lopend en haalde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bij Qubaa' in. Hij trok daar in bij Kalthoem Ibn Alhadm.

24.6 De migratie van de familieleden van de Profeet (v.z.m.h.) "ahl albayt"

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zich had gevestigd in Medina stuurde hij Zaid Ibn Harithah en Abu Rafi'e naar Mekka om zijn familie te halen. Zij brachten de dochters van de profeet Fatima en Oum Kalthoem mee en zijn vrouw Sawdah. Ook waren Oum Ayman en Ousama Ibn Zaid meegekomen. Samen met hen was Abdullah, de zoon van Abu Bakr met enkele andere kinderen van Abu Bakr; voorts Oum Roeman, Asma'e en Aïcha, moge Allah met hen allen tevreden zijn. Dit gebeurde zes maanden na de migratie van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem.

24.7 De migratie van Suhaib

Suhaib immigreerde na de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. De afgodendienaars hielden hem tegen in Mekka bij zijn vertrek en lieten hem pas gaan toen hij zijn grote vermogen achterliet. Toen hij bij zijn aankomst in Medina zijn verhaal deed aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei de profeet: ,,Deze ruil heeft jou veel opgeleverd, Abu Yahia". Abu Yahia was een bijnaam van Suhaib.

24.8 De zwakke mensen

De afgodendienaars hielden de zwakke moslims die wilden immigreren tegen, zij mishandelden hen en stoorden hen in het beoefenen van hun religie. Onder deze mensen waren: Alwalid Ibn Alwalid, I'yash Ibn Rabi'ah en Hisham Ibn Al'as. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, riep Allah voor hen aan in zijn gebeden en verwenste degenen die hen tegenhielden. Dit is de oorsprong van het qunut-gebed geworden. Na zekere tijd heeft iemand onder de moslims moedig actie ondernomen en heeft hen uit de greep van de ongelovigen kunnen bevrijden waarna zij alsnog naar Medina konden immigreren.

24.9 Het klimaat van Medina

De migranten raakten in Medina bezorgd en bedroefd omdat zij hun land en huizen waar zij op waren gegroeid hadden verlaten. Zij dachten hier voortdurend aan en kregen heimwee. Het feit dat er veel ziektes in Medina waren maakte het alleen maar erger. Zij werden hiervan niet gespaard. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, riep toen zijn Heer, de Verhevene, aan en zei:

"O Allah, maak Medina geliefd bij ons zoals Mekka of nog geliefder, maak het in ieder geval gezonder. Schenk het Uw zegeningen en verplaats de koorts-ziekte naar Aldjuhfah".

Allah, de Verhevene, verhoorde zijn verzoek, waarna de moslims ongestoord konden verblijven en daadwerkelijk meer van Medina zijn gaan houden.

Naar Inhoudsopgave

25. De verichtingen van de Profeet (v.z.m.h.) in Medina

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zich had gevestigd in Medina begon hij allerlei zaken te coördineren en te regelen; religieuze aangelegenheden maar ook zaken die betrekking hadden op het wereldlijke leven. Daarnaast ging hij gewoon door met de verkondiging van de Islam.

25.1 De moskee van de Profeet (v.z.m.h.) in Medina

De eerste stap die hij nam was het bouwen van een moskee. Hij kocht daarvoor de grond, die eigendom was van twee weeskinderen. Dit was de plek waar zijn kameel neerknielde bij zijn aankomst in Medina. De oppervlakte ervan was ongeveer honderd bij honderd thira'e (een thira'e is ongeveer 60 cm). Er bevonden zich in de grond graven van afgoden-dienaars en palmbomen die werden verwijderd. De grond werd plat gemaakt en de fundamenten van ongeveer drie thira'e werden gelegd. De muren waren van baksteen en aarde terwijl de steun-pilaren van de deur met gewone stenen werden gebouwd. Het plafond was van palmbladeren en de pilaren waren de stammen van de palmbomen. De grond werd bedekt met zand en kleine steentjes. De moskee kreeg drie ingangen en de "qiblah" d.w.z. "de richting waarnaar het gebed verricht wordt" was geplaatst naar het noorden richting de Aqsa-moskee.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, droeg zelf ook stenen tijdens de bouw samen met zijn metgezellen "almuhadjirin" en "al'ansar", respectievelijk de migranten en de bewoners van Medina. Zij motiveerden zichzelf tijdens de bouw door het uitspreken van talloze gedichten.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bouwde naast de moskee twee kamers en bedekte die met palmbladeren; de ene kamer was voor zijn vrouw Sawdah en de andere voor zijn vrouw Aïcha, moge Allah met hen tevreden zijn. Hij huwde Aïcha en trok bij haar in toen zij naar Medina kwam in de maand Chawal van het jaar 1 hijri.

25.2 De oproep tot het gebed "al'athaan"

De moslims begonnen hun vijf gebeden in een groep te verrichten en hadden moeite met het bepalen van de tijdstippen, sommigen kwamen te vroeg naar de moskee en anderen weer te laat. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en de moslims bespraken de wenselijkheid van een teken waarmee zij op de hoogte gesteld zouden worden van het tijdstip voor de verrichtingen van het gebed. Sommigen stelden voor om het vuur als teken daarvoor te gebruiken, anderen dachten aan het blazen in een hoorn of het rinkelen van een bel.

Omar, moge Allah met hem tevreden zijn, stelde voor om een man de straat op te sturen die dan zou roepen: "as-salaat djami'ah" d.w.z. "het gebed wordt zodadelijk in een groep verricht". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, stemde in met zijn mening. Later echter heeft Abdullah, de zoon van Zaid Ibn Abd-Rabbuh Al'ansari, over de "athaan" gedroomd en hij vertelde dat aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waarna de profeet heeft gezegd: ,,Dit is waarlijk een oprechte droom". Hij gaf hem de opdracht de oproep tot het gebed aan Bilal te leren omdat die een mooiere stem had, waarna Bilal de oproep verrichtte. Omar Ibnulkhattaab hoorde Bilal de oproep doen waarna hij haastig kwam en vertelde dat hij dezelfde droom heeft gehad. Dit was een bevestiging van de droom van Zaid en hiermee werd de "athaan" het motto van de Islam.

25.3 De broederschap tussen Almuhadjirin en Al'ansar

Al'ansar waren openhartig en gastvrij jegens Almuhadjirin. Zij concurreerden zelfs met elkaar in het ontvangen van Almuhadjirin in hun woningen. Allah, de Verhevene, omschreef hen als volgt:

"En degenen die van hen in de stad (Medina) woonden en geloofden (de Ansar), zij houden van degenen die vanuit Mekka naar hen zijn uitgeweken, zij vinden in hun hart geen jaloezie op wat aan hen gegeven is. En zij geven aan (hen) voorrang boven zichzelf, ook al is er behoefte onder hen." (Surah 59: Ayah 9).

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hen, versterkte deze hartstocht door Al'ansar en Almuhadjirin tot broeders te verklaren. Een ieder onder Al'ansar werd een broeder voor zijn gast.

Het betrof een groep van negentig mannen waarvan de helft uit Al'ansar waren. Zij zijn tot broeders verklaard om elkaar te steunen en zij werden erfgenaam van elkaar, maar dat werd later voor nietig verklaard. De broederschap bleef echter wel in stand. Dit vond plaats in de woning van Anas Ibn Malik, moge Allah met hem tevreden zijn.

Wat hieruit voortkwam was dat Al'ansar bijvoorbeeld hun palmbomen aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hen, aanboden zodat hij die kon verdelen tussen hen en hun nieuwe broeders. Hij weigerde dat. Toen hebben zij voorgesteld om voor hun levensonderhoud te zorgen en de vruchten van die bomen samen te delen hetgeen de profeet accepteerde.

Sa'd Ibn Ar-rabi'e was een rijke man en stelde voor aan zijn broeder Abdurrahman Ibn A'wf om zijn vermogen met hem te delen. Ook had hij twee vrouwen en stelde aan Abdurrahman voor om een van hen te kiezen. Hij zou haar kunnen afstoten waarna Abdurrahman haar zou kunnen huwen. Abdurrahman zei tegen hem: ,,Moge Allah je geld en je gezin zegenen". Hij vroeg naar de markt en is naar de markt van Beni Qaynuqae' gegaan, waarna hij terugkeerde met een hand vol boter en andere levensmiddelen die hij met de handel kon verdienen. Een paar dagen later kon hij in het huwelijk treden met een vrouw van Al'ansar.

Naar Inhoudsopgave

26. Provocaties van de mensen van Quraish

26.1 Valstrikken van Quraish

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hield zich bezig met het regelen van allerlei zaken in Medina met de bedoeling samen met de rest van de moslims een veilig leven te kunnen beginnen en hun religie uit te oefenen, zonder tegenwerkingen of provocaties van anderen. Terwijl hij hiermee bezig was werd hij verrast door valstrikken van de kant van Quraish die zich als doel hadden gesteld om de moslims uit te roeien.

Zij schreven onder andere naar de afgodendienaars van Medina en zetten hen aan tot het voeren van oorlog tegen de moslims en om hen eruit te zetten. Zij bedreigden hen met de dood en verkrachting van hun vrouwen, als zij dat niet zouden doen. De afgodendienaars van Medina hadden het ook bijna gedaan, als de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hen niet had aangesproken en het hen sterk had afgeraden. Zij zagen toen van hun plannen af.

Ook is Sa'd Ibn Mu'ath, moge Allah met hem tevreden zijn, slecht behandeld toen hij naar Mekka ging om de "oemrah" te verrichten. Hij liep rondom de Ka'bah samen met Abu Safwan Oemayah Ibn Khalaf en zij kwamen Abu Djahl tegen. Toen hij Sa'd herkende, zei hij dreigend tegen hem: "Loop jij hier veilig rond de Ka'bah, terwijl jullie de bekorenen asiel hebben verleend? Bij Allah, als je niet samen met Abu Safwan was, dan was je niet veilig teruggekeerd naar je eigen familie". Dit was een duidelijke afwijzing van de moslims in de buurt van de gewijde moskee en een directe bedreiging met de dood als zij zich toch in het gebied van Quraish zouden begeven.

De mensen van Quraish hadden contacten met de joden in Medina. Zij waren zoals slangen in hun omgang, hetgeen ook in de Indjiel staat. Zij deden er namelijk alles aan om vijandigheid en haat op te wekken tussen de stammen Al'aws en Alkhazradj.

Zodoende bestond er zowel intern als extern gevaar voor de moslims. Het liep zelfs zover op dat de metgezellen van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gewapend gingen slapen. Zij beschermden ook de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, totdat het volgende uit de Koran werd geopenbaard:

"...en Allah zal jou tegen de mensen beschermen" (Surah 5: Ayah 67).

Toen vertelde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn metgezellen dat dit niet meer nodig was omdat hij de bescherming van Allah genoot.

26.2 Het voeren van een oorlog wordt geoorloofd

In deze gevaarlijke omstandigheden gaf Allah, de Verhevene, toestemming om oorlog te voeren tegen de mensen van Quraish. Deze toestemming is door de zich veranderende omstandigheden in een plicht veranderd. Niet alleen tegen Quraish maar ook tegen anderen.

Naar Inhoudsopgave

27. De strijd van Badr.

Vele veldtochten zouden er plaats vinden. Hiervan zal ik slechts 2 beschrijven, namelijk de strijd van Badr en de slag van Oehoed. Te beginnen met de strijd van Badr. Dit was de eerste beslissende strijd tussen Quraish en de moslims. De aanleiding hiervoor was dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, de karavaan in de gaten hield, die hem eerder was ontsnapt in Thil'ashirah. Hij zond twee mannen naar Alhawra' om het bericht van de karavaan over te brengen. Zij zagen daar de karavaan voorbij gaan en vertrokken onmiddellijk richting Medina.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, benoemde 313 tot 317 man voor deelname aan deze strijd. Minstens 82 waren er van almuhadjirin, 61 van al'aws en 170 van alkhazradj. Zij waren echter niet goed uitgerust voor de strijd en hadden alleen maar wat paarden en zeventig kamelen.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft een witte banier vast- gebonden en gaf hem aan Mus'ab Ibn U'mayr. Ali Ibn Abu Talib droeg de banier van almuhadjirin en Sa'd Ibn Mu'ath die van al'ansar. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, droeg de bestuurstaken van Medina over aan Ibn Oum Maktoem en stuurde later Abu Lubabah Ibn Abd-almunthir om hem te vervangen.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vertrok toen vanuit Medina richting Badr; een plaats die omringd is door hoge bergen op 155 kilometer afstand van Medina. Er waren maar drie wegen die naar deze plaats leiden; een aan het zuiden "al'adwah alquswah", een aan het noorden "al'adwah ad-dunyah" en een weg aan het oosten die de bewoners van Medina gebruikten. Deze oostelijke weg was ook de hoofdweg voor karvanen tussen Mekka en het Shaam-gebied. De karavanen stopten daar uren en soms dagen lang omdat er zich rustplaatsen, putten en palmbomen bevonden. Het was daarom voor de moslims gemakkelijk om het terrein af te sluiten zodra de karavaan zich daar binnen bevond en dan was de tegenpartij wel gedwongen zich over te geven. Om deze strategie te kunnen uitvoeren, mocht niemand ervan op de hoogte zijn dat er moslims richting Badr zouden vertrekken. Daarom nam de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, een ander weg naar Badr dan de gebruikelijke en ging steeds langzamer bij het benaderen van Badr. De karavaan van Quraish bestond uit duizend kamelen en een vermogen van minstens vijftigduizend dinar en stond onder leiding van Abu Sufyan die vergezeld was van maar veertig man. Abu Sufyan was een en al waakzaamheid, hij vroeg een ieder die hij tegenkwam over de bewegingen van de moslims. Toen hij Badr naderde kreeg hij te horen dat de moslims uit Medina waren vertrokken, waarna hij de karavaan heeft omgeleid naar het westen richting de kust. Hij huurde een man in die de afgodendienaars in Mekka zou inlichten over het vertrek van de moslims uit Medina. Toen zij de waarschuwing dan ook kregen hebben zij zich onmiddelijk goed voorbereid en hebben het grootschalig aangepakt, zodat niemand van hun vooraanstaanden achterbleef behalve Abu Lahab. Ook verzamelden zij de omringende stammen, van de stammen die tot Quraish behoorden bleef alleen Banu U'day achter.

Toen het leger van Quraish Aldjuhfah bereikte, hadden zij het bericht van Abu Sufyan al ontvangen waarin hij hen vertelde dat hij de karavaan had omgeleid en hen vroeg om terug te keren naar Mekka. De mensen van Quraish begonnen namelijk naar huis te verlangen, maar Abu Djahl weigerde dat uit arrogantie en dus gingen zij door. Een uitzondering was de stam Banu Zahrah waarvan driehonderd man aanwezig waren, zij keerden terug naar Mekka en volgden hiermee het advies van hun hoofd Alakhnas Ibn Shariq At-thaqafi. De overige duizend mannen liepen door tot "al'udwah alquswah" nabij Badr bij een terrein achter de bergen rondom Badr.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, wist van het vertrek van de mensen uit Mekka toen hij onderweg was. Hij vroeg de moslims om advies waarna Abu Bakr en Omar met elkaar spraken en zich positief opstelden ten opzichte van de confrontatie met de afgodendienaars. Daarna sprak Almiqdad: ,,O gezant van Allah, wij zullen niet hetzelfde zeggen wat de Israëliers tegen Mousa (Mozes) hebben gezegd;

"Gaat u maar en uw Heer, en vecht met u tweeën, voorwaar, wij zullen hier blijven zitten"(Surah 5: Ayah 24).

Integendeel, wij zullen vechten, aan uw rechter- en linkerhand, van voren en van achteren. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was erg verheugd toen hij dit allemaal hoorde en vroeg de mensen nogmaals om advies waarna Sa'd Ibn Mu'ath, het hoofd van Al'ansar, het volgende zei: ,,O gezant van Allah, als u wenst met ons deze zee over te steken en u dat ook daadwerkelijk doet, dan zullen wij u volgen zonder dat een man van ons achter blijft en wij hebben het liever vandaag dan morgen dat u met ons de vijand te lijf gaat. Wij volharden tijdens de oorlog en maken ons beloftes waar tijdens het gevecht. Wij hopen dat Allah, de Verhevene, ons in de staat stelt u tevreden te maken". Sa'd zei verder ook: ,,Zelfs als u deze kamelen tot Bark Alghamad laat gaan, dan nog zullen wij u volgen". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, reageerde vrolijk en zei: ,,Ruk op en wees verheugd want Allah, de Verhevene, heeft mij één der partijen beloofd. Bij Allah, ik kan nu al de plekken zien waar zij te gronde zullen gaan".

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, rukte daarna verder op richting Badr, dat hij op dezelfde nacht nog bereikte. Ook de afgoden- dienaars kwamen daar op diezelfde nacht aan. De profeet stopte bij Al'adwah Ad-dunyah; de zuidelijke kant van Badr. Alhabab Ibn Almunthir adviseerde echter de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, om verder op te trekken tot bij het water, wat tevens de dichtst mogelijke positie bij de vijand was. Op deze manier zouden de moslims in staat zijn de vijand het water te ontnemen door putten te graven waar al het water zich in zou verzamelen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft dit ook zo gedaan.

De moslims bouwden een hut voor de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waar vandaan hij de leiding gaf. Zij benoemden een aantal jongeren onder leiding van Sa'd Ibn Mu'ath om de profeet te beschermen.

Daarna heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, het leger bij elkaar gebracht en liep hij rond over het strijdveld waarbij hij de plekken aanwees waar sommige afgodendienaars de volgende ochtend zouden omkomen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft de hele nacht door het gebed verricht en de moslims konden in alle rust en zelf-vertrouwen die nacht slapen.

Allah, de Verhevene, heeft die nacht regen laten vallen zoals Hij in de Koran zegt:

"(Gedenkt) toen Hij jullie met slaap bedekte, als middel ter beveiliging van Hem en Hij deed uit de hemel water op jullie neerdalen om jullie daarmee te reinigen en om de plaag van de Satan van jullie weg te nemen en om jullie harten te versterken en om jullie hielen te verstevigen" (Surah 8: Ayah 11).

De volgende ochtend, vrijdag 17 Ramadan van het jaar 2 hijri, ontmoetten de partijen elkaar. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, riep Allah aan:

"O Allah, de mensen van Quraish zijn aangekomen, met hun trots en hun paarderijders, dagen zij U uit en vinden dat Uw gezant onwaarheden verteld. O Allah, Uw zegen die U mij heeft belooft. O Allah, bezorg hen deze ochtend een nederlaag".

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft de rijen rechtgetrokken en gaf de mensen de opdracht om niet zelf met het gevecht te beginnen voordat zij van hem de opdracht daarvoor zouden krijgen. Hij zei: ,,Als zij jullie naderen, dan gooien jullie naar hen met pijlen en wees snel met het verwisselen van de pijlen en trek pas jullie zwaarden als zij jullie aanvallen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, keerde daarna samen met Abu Bakr terug naar zijn plaats waar hij Allah, de Verhevene, aanriep en smeekbeden verrichtte. Hij zei onder andere: ,,O Allah, als U deze groep laat vallen zal U nooit meer aanbeden worden. O Allah, als U het wilt zal U nooit meer aanbeden worden"." De profeet ging door met het verrichten van smeekbeden totdat zijn kleed van zijn schouders viel waarna Abu Bakr het teruglegde en tegen hem zei: ,,Gezant van Allah, zo is het genoeg. U heeft genoeg aangedrongen bij uw Heer".

Onder de afgodendienaars deed Abu Djahl de opening waarbij hij zei: ,,O Allah, hij (d.i. de profeet) heeft onze relaties met bloedverwanten verbroken en bracht ons wat wij nooit hebben gekend. Bezorgt U hem daarom een nederlaag. O Allah, geef Uw overwinning aan degene die U het meest lief heeft onder ons".

27.1 Het gevecht

Daarna kwamen de beste drie strijders onder de afgodendienaars naar voren; U'tbah en Shaybah, de zonen van Rabi'ah, en Alwalid Ibn U'tbah. Zij daagden de moslims uit waarna drie jonge mannen van Al'ansar naar voren liepen. Zij vroegen om met bloedverwanten van hen te vechten (in dit geval: moslims die oorspronkelijk uit Mekka kwamen), daarna liepen U'baidah Ibn Alharith, Hamzah en Ali naar voren waarna Hamzah Shaybah heeft vermoord en Ali Alwalid vermoorde, terwijl U'baidah en U'tbah beiden zwaar gewond raakten. Daarop hebben Ali en Hamzah U'tbah vermoord en droegen U'baidah weg nadat zijn been afgehakt was. Hij overleed vier of vijf dagen later in As-safraa' onderweg naar Medina.

De afgodendienaars reageerden wild na deze gevechten en vielen de moslims zwaar aan en zij vochten hard. De moslims bleven in hun positie en vochten terug terwijl ze Allah gedachten.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, viel eventjes in slaap, werd daarna wakker en zei tegen Abu Bakr: ,,Wees verheugd. Allah's overwinning is nabij gekomen. Daar heb je de engel Jibriel boven zijn paard'. Allah, de Verhevene, had de moslims in deze strijd gesteund door middel van duizend engelen die ook deelnamen aan de strijd.


De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, liep het strijdveld op terwijl hij uit de Koran las:

"De groep zal verslagen worden en zij zullen vluchten".

Hij pakte een handvol aarde van de grond en gooide daarmee naar de afgodendienaars waarna een ieder onder hen daarvan wat in zijn ogen en in zijn neus kreeg. Allah, de Verhevene, verteld hierover:

"…en het was niet jij (O Mohammed) die wierp toen jij wierp, maar het was Allah die wierp".

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gaf daarna de opdracht aan de moslims de afgodendienaars aan te vallen en zei: ,,Ruk op". Hij moedigde hen aan om te vechten waarna zij heel gemotiveerd de strijd verder voerden.

De aanwezigheid van de profeet en zijn deelname aan de strijd gaf hen meer zekerheid en motivatie. Zij vochten terug en dreven zo de afgodendienaars uit elkaar. Zij werden gesteund door de engelen die de hoofden van de afgodendienaars eraf sloegen. Zo werd het hoofd of de arm van iemand eraf gehakt zonder dat men kon zien wie het deed. De afgodendienaars verloren de strijd en begonnen te vluchten waarna de moslims hen achtervolgden. Een aantal van hen werd vermoord en anderen werden gevangen genomen. Iblies (de Satan) heeft ook de strijd bijgewoond in de hoedanigheid van Suraqah Ibn Malik Ibn Dja'sham, om de afgodendienaars bij te staan in hun strijd tegen de moslims. Toen hij echter zag wat de engelen allemaal deden ter ondersteuning van de moslims raakte hij moedeloos en vluchtte hij naar de rode zee waar hij zich inwierp.

27.2 De dood van Abu Djahl

Abu Djahl bevond zich middenin een groep die hem afgeschermd had met zwaarden en speren. Aan de kant van de moslims bevonden zich twee jonge mannen van Al'ansar die naast Abdurrahman Ibn A'wf vochten waarbij één van de twee jonge mannen Abdurrahman vroeg om hem Abu Djahl aan te wijzen. Hij zei tegen Abdurrahman: ,,Ik hoorde dat hij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, beledigde. Als ik hem zie dan verlaat ik hem pas als een van ons dood is". De andere jonge man zei ook hetzelfde.

Toen de strijd oplaaide zag Abdurrahman Abu Djahl en heeft hen hem aangewezen, waarna zij hem snel met hun zwaarden aanvielen totdat zij hem vermoordden. De een raakte hem in zijn been en de ander verwonde hem zwaar, zij lieten hem achter en zijn naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gegaan om het hem te vertellen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, keek naar hun zwaarden en zei: ,,Jullie beiden hebben hem vermoord". Deze twee jonge mannen waren Mu'ath en Ma'uth, de zonen van A'frae'. Ma'uth stierf als martelaar tijdens deze veldslag maar Mu'ath leefde tot de tijd van de kalief Othman. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gaf hem de nalatenschap van Abu Djahl. Na het verloop van het gevecht vertrok een aantal mensen op zoek naar Abu Djahl waarna Abdullah Ibn Mas'ud hem vond toen hij aan het sterven was.

Abdullah legde zijn voet op zijn hals en pakte hem bij zijn baard om zijn hoofd eraf te snijden en zei tegen hem: ,,O vijand van Allah, dit is je vernedering". Abu Djahl zei: ,,Hoezo mijn vernedering? Nu dat ik sterf, ben ik een makkelijk prooi voor jullie geworden. Was het maar een ander die mij zal vermoorden". Hij vroeg Abdullah vervolgens wie de strijd had gewonnen waarna Abdullah hem vertelde dat Allah en Zijn gezant de strijd hadden gewonnen. Abdullah Ibn Mas'ud sneed zijn hoofd eraf en bracht die bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij zei toen: ,,Allah is groot, lof aan Allah die Zijn belofte waar heeft gemaakt, Zijn dienaar heeft gesteund en de vijand een nederlaag heeft bezorgd". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, omschreef Abu Djahl als 'De Farao van deze natie'.

27.3 De dag van de onderscheiding

Deze veldtocht was een strijd tussen het geloof en het ongeloof waarin de ene man tegen zijn oom en vader vocht en de andere tegen zijn zoon en broer. Omar Ibnulkhattab vermoordde zijn oom Al'as ibn Hisham terwijl Abu Bakr tegen zijn zoon Abdurrahman vocht. Ook namen de moslims Al'abbas, de oom van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, als krijgsgevangene.

Hierdoor werd de bloedverwantschap verbroken en heeft Allah, de Verhevene, het geloof boven het ongeloof gesteld en daarmee een onderscheid gemaakt tussen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid. Vandaar dat deze dag 'de dag van de onderscheiding' is genoemd; de dag van de Badr-strijd op de zevende van de maand Ramadan.

27.4 De doden aan beide kanten

Aan de moslim-zijde zijn veertien mannen gedood; zes van Almuhadjirin en acht van Al'ansar. Zij werden op het terrein van Badr begraven en hun begraafplaatsen zijn bekend tot op de dag van vandaag.

Aan de kant van de afgodendienaars vielen zeventig doden en zijn zeventig anderen als krijgsgevangenen genomen waarvan de meesten vooraanstaanden waren. Vierentwintig lijken werden in een put in de buurt van Badr gegooid, genaamd "alqalieb".

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verbleef daarna drie dagen in Badr. Bij zijn terugkeer kwam hij langs de put waarin de lijken waren gegooid en begon de vermoorde afgodendienaars bij hun namen te roepen waarbij hij zei: ,,Hadden jullie maar aan Allah en Zijn gezant gehoorzaamd. Wat onze Heer ons beloofde is waarlijk gebleken, hebben jullie dat soms ook?".

Omar zei tegen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem: ,,Gezant van Allah, spreekt u lichamen zonder zielen aan" waarna de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Zij kunnen mij even goed horen als jullie, alleen kunnen zij niet antwoorden".

27.5 Het bericht van de strijd in Mekka en Medina

Het bericht van de nederlaag kwam aan in Mekka toen de gevluchte afgodendienaars daar aankwamen. Allah, de Verhevene, heeft hen vernederd en een nederlaag bezorgd. De afgodendienaars hebben zich verplicht niet te huilen of te jammeren over hun doden. Onder de doden aan de kant van de afgodendienaars waren drie zonen van Al'aswad Ibn Almutalib. Hij had de neiging om te jammeren en hoorde een vrouw die rouwde, waarna hij dacht dat er toestemming was om dat te doen. Hij stuurde zijn slaaf om dat na te trekken waarna deze hem berichtte dat zij jammerde om een verdwaalde kameel van haar. Hij kon zich niet inhouden en zei in een gedicht: "Zij jammert om haar vermiste kameel en doet 's nachts geen oog dicht. Zij hoort niet om Bakr te jammeren, maar om Badr waar men tekort heeft geschoten."

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, stuurde naar de bewoners van Medina twee mannen om het goede bericht aan te kondigen; Abdullah Ibn Rawahah naar het noordelijke deel van Medina en Zaid Ibn Harithah naar het zuidelijke deel. De Joden hadden in Medina al allerlei leugens en propaganda verspreid, maar toen het bericht van overwinning kwam verheugden de mensen zich en was hun blijdschap groot. De loftuitingen en het gedenken van Allah waren overal te horen. De moslims gingen de straat op langs de weg van Badr om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te feliciteren.

27.6 De aankomst van de Profeet (v.z.m.h.) in Medina

Na de overwinning en de zegening van Allah, de Verhevene, vertrok de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, richting Medina met de buit en de krijgsgevangenen. Toen hij de plaats Safra'e naderde, werd de verordening omtrent het delen van de buit geopenbaard waarna hij een vijfde deel ervan nam en de rest gelijkwaardig tussen de strijdkrachten verdeelde. Toen hij in Safra'e aankwam gaf hij de opdracht om An-nadr Ibn Alharith te doden waarna Ali Ibn Abu Talib hem heeft onthoofd.

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in I'rq At-thibyah arriveerde gaf hij weer opdracht om U'qbah ibn Abi Mu'it te doden waarna A'sim Ibn Thabit of Ali Ibn Abu Talib hem onthoofde.

De moslims die de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gingen feliciteren hebben hem buiten de stad bij Rawhae' welkom geheten en zijn meegelopen naar Medina. Hij kwam als overwinnaar binnen waardoor de vijand zelfs bang werd. Veel mensen hebben zich hierna tot de Islam bekeerd en de huichelaar Abdullah Ibn Ubay en zijn kameraden deden alsof zij moslim waren.

27.7 De krijgsgevangenen

Nadat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, de tijd en de nodige rust had genomen, won hij het advies van zijn metgezellen in, omtrent de krijgsgevangenen. Abu Bakr adviseerde hem schadeloosstelling voor hen te vragen terwijl Omar adviseerde om hen te doden. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, besloot het advies van Abu Bakr te volgen en uiteindelijk varieerde de schadeloosstelling van duizend tot vierduizend dirham. Wie onder de krijgsgevangenen kon schrijven en lezen leerde dit aan tien kinderen onder de moslims i.p.v. dat een schadeloosstelling voor hem betaald moest worden. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, liet ook sommigen vrij zonder dat zij een schadeloosstelling behoefden te betalen.

Onder de krijgsgevangenen zat ook Abul'as, de man van Zainab, de dochter van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Om haar man vrij te kopen stuurde zij haar geld en een ketting die zij van Khadija kreeg bij haar huwelijk. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, het zag kreeg hij mededogen met haar en vroeg zijn metgezellen om toestemming of hij Abul'as zonder het betalen van een schadeloosstelling in vrijheid zou stellen. Zij stemden hiermee in. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, legde hem wel op dat hij Zainab haar gang moest laten gaan zodat zij naar Medina kon immigreren. Hij hield zich ook aan deze afspraak.

27.8 Het overlijden van de dochter van de Profeet (v.z.m.h.) Ruqayah en het huwelijk van Othman met zijn andere dochter Oem Kalthoem

Ruqayah was erg ziek toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar Badr vertrok. Zij was getrouwd met Othman Ibn A'ffan, moge Allah met hem tevreden zijn. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, droeg hem toen op om bij haar te blijven om haar te verzorgen zodat hij dezelfde beloning van Allah zou krijgen als degenen die deel zouden nemen aan de strijd in Badr en ook zijn deel van de buit. Ook Oussama Ibn Zaid moest haar verzorgen. Hij zei: ,,Wij kregen het bericht te horen (van de overwinning) toen wij klaar waren met het begraven van Ruqayah".

Later heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn andere dochter Oum Kalthoem aan Othman Ibn A'ffan gehuwd. Vandaar dat Othman "thun-noerayn" wordt genoemd, dat betekent 'de houder van twee lichten'. Zij overleed in de maand Sha'ban van het jaar 9 hijri en werd in de Baqi'e begraven.

De afgodendienaars reageerden bedroefd nadat Allah, de Verhevene, Zijn profeet en de rest van de moslims de overwinning had geschonken. Zij begonnen valstrikken te verzinnen waarmee zij de moslims zouden benadelen en zo ook wraak konden nemen. Maar Allah, de Verhevene, heeft hun pogingen verijdeld en steunde de moslims door middel van Zijn gunst.

De leden van de stam Beni Salim hebben zich, een week na de terugkeer van de moslims van de Badr-strijd, verzameld om Medina aan te vallen. Dit vond waarschijnlijk plaats in de maand Muharram van het jaar 3 hijri. De moslims hebben hen naar aanleiding hiervan aangevallen, hebben de buit meegenomen en zijn veilig teruggekeerd naar Medina. Daarna hebben U'mayr Ibn Wahb en Safwan Ibn Umayah een samenzwering beraamd om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te vermoorden. U'mayr kwam met dit doel speciaal naar Medina. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, liet hem arresteren en vertelde hem vervolgens dat hij op de hoogte is van zijn plannen waarna U'mayr zich tot de Islam bekeerde.

Naar Inhoudsopgave

28. De slag van Oehoed.

Terwijl de mensen van Quraish druk bezig waren met het voorbereiden van een wraakactie tegen de moslims na de nederlaag in Badr, werden zij verrast door een andere tegenslag; namelijk die van Qaradah in Nadjd. Dit leidde tot een enorme opschudding bij Quraish maar ze zijn onmiddelijk verder gegaan met voorbereiding en stelden de mogelijkheid voor vrijwilligers open die tegen de moslims wilden vechten. Ook verzamelden zij de "ahabiesh" d.w.z. "de slaven afkomstig uit Alhabasha". Er werden dichters benoemd die de strijders moesten aanmoedigen en motiveren. Zo hadden zij een leger bij elkaar gekregen van drieduizend strijders, met drieduizend kamelen, tweehonderd paarden, zevenhonderd harnassen en een groep vrouwen om de strijders tot het strijden aan te zetten en de motivatie op een hoog peil te houden. Abu Sufyan werd als leider aangesteld terwijl de banier door de helden van de stam Beni Abd-dar werd gedragen. Het leger bewoog zich richting de omgeving van Medina en belegerde een open terrein aan de rand van de vallei Qanah in de omgeving van de twee bergen U'nayn en Uhud. Dit vond plaats op vrijdag 6 Shawal van het jaar 3 hijri.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, kreeg een week van tevoren het bericht te horen en had uit voorzorg groepen van militairen gevormd die de wacht zouden houden om Medina te beschermen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was van plan om in Medina te blijven en de mannen bij de ingangen van de straten de stad te laten verdedigen en de vrouwen boven de huizen. De huichelaar Abdullah Ibn Ubay was het daar wel mee eens, alsof hij een goede uitweg had gevonden om later niet de schuld te krijgen thuis te zijn gebleven tijdens de oorlog. Jongeren waren gemotiveerd en hadden echter aangedrongen om een directe confrontatie met de vijand aan te gaan op open terrein hetgeen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ook accepteerde waarna hij het leger in drie groepen heeft ingedeeld. De ene groep bestond uit Almuhadjirin, een andere uit Alaws en de derde groep uit Alkhazradj waarvan de baniers respectievelijk werden gedragen door Mus'ab Ibn U'mayr, Usaid Ibn Hudhair en Alhabab Ibn Almunthir. Na het namiddaggebd "al'asr" vertrok de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, richting de berg Uhud. Bij Ashaykhain controleerde hij het leger en stuurde de kinderen terug behalve Rafi'e Ibn Khadidj omdat hij een goede boogschutter was. Samrah Ibn Djundub wilde ook blijven en beweerde dat hij sterker was dan Rafi'e en dat hij hem op de grond kon krijgen. Zij moesten met elkaar worstelen waarna beiden toestemming kregen om deel te nemen aan de strijd.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verrichtte de avondgebeden "almaghrib" en "al'isha" in Ashaykhain en overnachtte daar. Hij stelde vijftig mannen aan voor de bewaking van het kamp. Hij vertrok vlak voor het ochtendgebed dat hij in Ashawt verrichtte, waar ook Abdullah Ibn Ubay zich samen met driehonderd man terugtrok waarna het aantal strijders aan de kant van de moslims zevenhonderd werd. Dit leidde tot verwarring bij de leden van de stammen Beni Salamah en Beni Harithah die zich ook wilden terugtrekken maar door Allah's wil het niet deden.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vertrok richting de berg Uhud via een korte weg, daarmee bevond de vijand zich aan de westelijke kant. De moslims legerden uiteindelijk bij de vallei met hun rug naar de duinen van Uhud. De vijand bevond zich zodoende tussen het leger van de moslims en Medina. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft aldaar het leger gemobiliseerd en heeft vijftig boogschutters benoemd voor de berg U'nayn, die bekend staat als 'de berg van de boogschutters'.

Zij waren onder leiding van Abdullah Ibn Djubair Al'ansari. De profeet gaf hen de opdracht om de paardrijders tegen te houden en rugdekking aan de moslims te geven en benadrukte dat zij hun plekken niet moesten verlaten, bij verlies of overwinning van de moslims, totdat hij de opdracht daarvoor had gegeven.

De afgodendienaars hadden ook hun leger gemobiliseerd en trokken verder richting het slagveld waarbij de vrouwen de strijders motiveerden en de helden tot vechten aanzetten, terwijl zij het volgende gedicht zongen; "Als jullie aanvallen, nemen wij jullie tusen onze armen en bedekken we de grond met kussens. Maar als jullie je terugtrekken, dan nemen wij afscheid, wat geen liefdevol afscheid zal zijn." De vrouwen wezen ook de dragers van de banier op hun verantwoordelijk-heden: "Oh mensen van Beni Abd-dar De beschermers die met alles wat scherp is zullen slaan"

28.1 Het gevecht en de dood van Hamzah

De twee legers naderden elkaar waarna Talhah Ibn Abi Talhah Al'abdari, de banierdrager van de afgodendienaars en de dapperste van Quraish, vroeg of iemand van de moslims tegen hem wilde vechten. Az-zubair Ibn Al'awam is op zijn uitdaging ingegaan en viel Talhah aan op zijn kameel, gooide hem op de grond en slachtte hem met zijn zwaard, waarna de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en de rest van de moslims de "takbier" uitten, d.w.z. "Allah is groot".

Hierna barstte het gevecht uit op elk hoek van het slagveld en heeft Khalid Ibn Alwalid (toen nog aan de kant van de afgodendienaars) tevergeefs drie keer geprobeerd om de moslims vanuit achteren aan te vallen, omdat de boogschutters hem met peilen beschoten. De moslims hadden hun aanval geconcentreerd op elf personen die de baniers van de afgodendienaars droegen, totdat zij hen allen hadden vermoord. De banier bleef op de grond waarna de moslims hun aanval op alle fronten voortzetten totdat de vijand uit elkaar was gedreven. Hierbij hebben Abu Dudjanah en Hamzah een belangrijke rol gespeeld. Tijdens deze vooruitgang en overwinning werd Hamzah Ibn Abdulmuttalib vermoord (die ook als bijnaam had 'de leeuw van Allah en Zijn gezant').

Wahshi Ibn Harb, de slaaf van Djubair Ibn Mut'im, heeft Hamzah met een speer gedood. Zijn heer had hem de vrijheid beloofd als hij Hamzah zou vermoorden omdat hij zijn oom in Badr had vermoord. Wahshi heeft zich achter een steen verscholen en hield Hamzah in de gaten. Hij wierp zijn speer richting Hamzah en trof hem waarna Hamzah dood op de grond viel, moge Allah met hem tevreden zijn.

De afgodendienaars werden door nog een nederlaag getroffen en begonnen te vluchten, waarna de moslims hen achtervolgden, vermoordden en de buit meenamen. De boogschutters op de berg hadden op dat moment een fout begaan doordat veertig van hen hun plekken toch hadden verlaten om wat van de buit te kunnen vergaren. Dit in weerwil van de nadrukkelijke opdracht van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, dat niet te doen. Khalid Ibn Alwalid greep toen de kans en viel de tien boogschutters aan die op de berg waren achtergebleven en vermoordde hen. Daarna viel hij vanuit de berg de moslims aan van de achterkant en heeft hen omsingeld waarbij hij de rest van de afgodendienaars bij elkaar riep. Hun banier werd toen omhoog gedragen door een van de vrouwen waarna zij zich eromheen verzamelden. Hierdoor bevonden de molims zich temidden van de vijandige strijders.

28.2 De aanval van de afgodendienaars op de Profeet (v.z.m.h.) en het gerucht dat hij vermoord zou zijn

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bevond zich achterin bij de moslims samen met zeven mensen van Al'ansar en twee van Almuhadjirin.

Toen hij de paardrijders van Khalid zag aankomen riep hij zijn metgezellen: "Hiernaartoe, dienaren van Allah". De afgodendienaars hadden hem ook gehoord en waren in zijn buurt, waarop een groep onder hen in de richting van hem was gegaan en de profeet zwaar aanvielen en probeerden hem te vermoorden voordat de rest van de moslims zich daar zou verzamelen.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft toen gezegd: "Wie hen tegenhoudt heeft het paradijs". Een man onder Al'ansar probeerde hen tegen te houden en heeft gevochten totdat hij zelf stierf. Een andere man verdedigde toen de profeet en werd ook vermoord. Zo ging het verder totdat ze alle zeven waren gestorven. Toen de zevende persoon viel waren er maar nog twee Quraishieten onder de moslims bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem; Talhah Ibn U'baidillah en Sa'd Ibn Abi Waqas. De afgodendienaars concentreerden hun aanval op de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, totdat een steen hem trof op zijn wang, zodat hij op de grond viel. Zijn rechterkaak was gebroken, zijn onderste lip en voorhoofd raakten verwond.

Ook is de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, met een zwaard op zijn wang geslagen waarbij twee ringetjes van het harnas in zijn wang terecht kwamen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, is ook met een zwaard geraakt in zijn achterhoofd waarna hij hier een maand lang last van had. Dit alles gebeurde ondanks de enorme verdediging van de twee Quraishieten. Sa'd Ibn Abi Waqas heeft met pijlen geschoten waarbij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hem de pijlen aangaf. Ook heeft Talhah Ibn U'baidillah evenveel gevochten als al de eerder genoemden en liep vijfen-dertig verwondingen op. Hij beschermde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waarbij zijn vingers werden geraakt en hij vloekte. De profeet zei tegen hem: ,,Als je "Bismillah" d.w.z. "In de naam van Allah" had gezegd, dan hadden de engelen jou verheven terwijl de mensen zouden kijken".

Tijdens deze kritische situatie zijn de engelen Jibriel en Mikaïl neergedaald en hebben zwaar gevochten en hebben zij zo de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verdedigd. Daarnaast heeft een groep moslims hem hard verdedigd waaronder Abu Bakr en Abu U'baidah Ibn Aldjarrah, moge Allah met hen tevreden zijn. Abu Bakr liep richting de profeet om de ijzeren ringetjes uit de wang van de profeet te verwijderen, maar Abu U'baidah heeft aangedrongen of hij dat mocht doen. Na het verwijderen ervan vielen twee kiezen uit zijn mond. Abu Bakr en U'baidah hebben daarna Talhah behandeld die in de strijd gewond was geraakt.

Daarna arriveerden bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hen, Abu Dudjanah, Mus'ab Ibn U'mair, Omar Ibnulkhattab, Ali Ibn Abu Talib en anderen. Tegelijkertijd was ook een groep afgodendienaars aangekomen die hun aanval hadden versterkt waarbij de moslims hevig hebben moeten terugvechten, sommigen hebben zelfs pijlen met hun lichaam tegengehouden.

De banier werd gedragen door Mus'ab Ibn U'mair, toen zijn rechterhand werd afgehakt heeft hij de banier met zijn linkerhand verder gedragen, daarna werd ook die afgehakt en heeft hij de banier tussen zijn schouders en zijn nek gedragen totdat hij stierf. Zijn moordenaar Abudullah Ibn Qum'ah dacht toen dat hij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had vermoord omdat Mus'ab nogal op de profeet leek. Ibn Qum'ah begon te roepen dat hij Mohammed had vermoord, waarna het bericht al snel rondging. Als gevolg hiervan nam de hevigheid van de aanval af omdat de afgodendienaars immers dachten dat zij reeds hun doel hadden bereikt.

28.3 De reactie van de moslims na de omsingeling

Toen de moslims geconfronteerd werden met de omsingeling raakten zij in paniek en konden geen eenduidig standpunt innemen. Sommigen onder hen vluchtten richting Medina, anderen richting Uhud, naar het kamp, en weer anderen waren naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gegaan om hem te verdedigen zoals al eerder genoemd is. Het merendeel van de moslims was omsingeld en heeft vanuit diverse posities teruggevochten. Door gebrek aan leiding zijn ze echter in paniek geraakt en is zelfs Alyaman, vader van Huthaifah, per ongeluk door moslims zelf vermoord. Toen zij het bericht van het overlijden van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hoorden kon een groep zijn verstand niet langer bij de strijd houden en zijn wanhopig geraakt en gaven het gevecht op. Anderen zijn juist heviger gaan vechten en riepen: ,,Laat ons sterven voor het doel waarvoor de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ook is gestorven".

Tijdens deze situatie zag Ka'b Ibn Malik de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in hun richting aankomen en herkende hem omdat zijn hoofd bedekt was met een helm. Ka'b riep met een luide stem: 'O moslims, wees verheugd. Daar komt de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, aan", waarna de moslims zich bij hem terugtrokken totdat ongeveer dertig mannen bij hem waren verzameld. Daarna wist hij met deze groep door de afgoden-dienaars heen, zijn omsingelde leger te redden en hebben ze zich later teruggetrokken in de bergen. De afgodendienaars probeerden het terug-trekken tegen te houden maar ze mislukten in hun poging, waarbij twee van hen zelfs de dood vonden. Door dit wijze plan waren de moslims gered, nadat zij een hoge prijs hadden betaald mede voor de bovenvermelde fout die de boogschutters hadden begaan, door de orders van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, niet te volgen.

28.4 Na het terugtrekken naar de berg

Nadat de moslims uit de omsingeling wisten te ontsnappen vonden een paar individuele schermutselingen plaats tussen sommigen van hen en van de afgodendienaars die een totale confrontatie niet durfden aan te gaan; dit vanwege het feit dat de moslims zich goed in de bergen hadden verborgen. De afgodendienaars zijn een poosje op het slagveld rond blijven hangen waarbij zij de lijken verminkten, door middel van de oren, neuzen en geslachtsdelen eraf te snijden en de buiken open te snijden. Hind Bint U'tbah heeft daarbij de buik van Hamzah opengesneden en zijn lever eruit gehaald, zij probeerde een stuk daarvan te slikken maar spoog het weer uit en maakte van de oren en neuzen een ketting. Ubay Ibn Khalaf kwam richting de moslims bij de berg en beweerde dat hij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zou vermoorden waarna de profeet een speer in zijn richting gooide en hem trof. Hij viel van zijn paard, keerde met spoed terug maar overleed ten gevolge van deze verwonding toen hij in Sirf was in de buurt van Mekka.

Daarna kwam er een groep afgodendienaars onder leiding van Abu Sufyan en Khalid Ibn Alwalid en besteeg de berg, waarna Omar Ibnulkhattab samen met een groep van Almuhadjirin hen van verder beklimmen van de berg hebben tegengehouden. Volgens sommige overleveringen heeft Sa'd Ibn Abi Waqas, moge Allah met hem tevreden zijn, drie van hen gedood.

In deze strijd vielen onder de afgodendienaars 22 doden en onder de moslims 70; 41 van Alkhazradj, 24 van Al'aws, 4 van Almuhadjirin en een jood. Ook wordt er overgeleverd dat er onder de afgodendienaars 37 doden waren.

Na de mislukte poging van Abu Sufyan en Khalid Ibn Alwalid, begonnen de afgodendienaars zich voor te bereiden om terug te keren naar Mekka. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had intussen zijn rust kunnen vinden in de bergen. Ali Ibn Abu Talib had hem wat water gebracht dat hij niet wilde drinken maar wel zijn gezicht mee wilde wassen en de rest over zijn hoofd wilde schenken. Toen begon de wond te bloeden totdat Fatima, moge Allah met haar tevreden zijn, een stuk kleed brandde en op de wond plaatste. Daarna bracht Mohammed Ibn Maslamah water naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waarvan deze wel dronk en een smeekbede voor Ibn Maslamah verrichtte. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verrichtte zittend het middaggebed en ook de moslims achter hem.

Een aantal vrouwen waaronder Aïcha, Oum Ayman, Oum Salim en Oum Sulait vulden de kannen met water en gaven de gewonden te drinken, moge Allah met hen allen tevreden zijn.

28.5 De beslissing na het voeren van een dialoog

Toen de afgodendienaars zich gereed maakten om terug te keren, besteeg Abu Sufyan de berg en riep: ,,Bevindt Mohammed zich bij jullie?" Zij antwoordden echter niet. Daarna riep hij: ,,Bevindt zich bij jullie Ibn Abu Quhafa of Omar Ibnulkhattab?" Maar zij gaven hem geen antwoord omdat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hen dat had afgeraden. Abu Sufyan zei toen: ,,Van deze zijn we dan tenminste af". Omar kon zich niet langer inhouden en zei: ,,O vijand van Allah, degenen die jij noemde leven nog allemaal. Allah zorgt dat hetgeen wat jou benadeelt blijft bestaan".

Abu Sufyan reageerde toen lakoniek en vertelde dat het hem niet kon benadelen. Hij voegde eraan toe: ,,Verheven is Hubal". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft zijn metgezellen geleerd om hierop te zeggen: ,,Allah is verhevener". Abu Sufyan zei daarna: ,,Wij hebben Al'uzza en jullie niet". De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, leerde zijn metgezellen weer het antwoord hierop, dat luidt: ,,Allah is onze beschermer en jullie hebben geen beschermer". Abu Sufyan zei toen: ,,Goed gedaan, deze dag was een vergelding voor Badr, de oorlog is afwisselend".

Omar antwoordde hem: ,,Dat is geen goede vergelijking, onze doden komen in het paradijs terecht maar die van jullie komen in de hel". Abu Sufyan zei: ,,Als het waar is wat jullie beweren, dan is het afgelopen met ons". Hij vroeg Omar om te vertellen of zij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hadden vermoord, waarna Omar zei: ,,Nee, hij zit nu naar jou te luisteren". Abu Sufyan zei tegen Omar: ,,Jij bent wat mij betreft betrouwbaarder dan Ibn Qum'ah", en voegde eraan toe: ,,Wij hebben volgend jaar nog in Badr een afspraak", waarna de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, iemand van zijn metgezellen opdroeg dat te bevestigen.


28.6 De terugtocht van de afgodendienaars, het bijstaan van de gewonden en het opbergen van de martelaars

Abu Sufyan keerde daarna terug naar zijn leger en zij begonnen zich klaar te maken voor hun vertrek. Zij stapten op hun kamelen en voerden de paarden mee. Dit was een teken van het definitieve vertrek richting Mekka. Niets kon de afgodendienaars tegenhouden Medina binnen te dringen, maar Allah liet hen afzien van hun plannen. Hij, de Verhevene, die iemand afstand kan laten doen van zijn eigen hart.

De moslims zijn daarna het slachtveld opgegaan op zoek naar over levenden en martelaars. Sommigen hadden een aantal martelaars naar Medina vervoerd. Maar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, droeg hen op de lichamen naar de strijdplaats terug te brengen en hen aldaar te begraven met hun kleding zonder rituele wassing en zonder het gebed voor de doden. Zij hebben soms twee of drie lichamen in één graf geplaatst en ook zijn er twee lichamen in een kleed gerold met "al'ithkhar" (een plantensoort) ertussen. Ook is degene die het meest van de Koran kende, aan de openingskant van het graf gelegd. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft toen gezegd:,,Ik ben in het hiernamaals een getuige voor hen".

Zij vonden de kist waar het lichaam van Hanthalah Ibn Abi A'amir zich bevonden waar druppels water uitkwamen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei toen: ,,De engelen zijn hem nu aan het wassen". Zijn verhaal is als volgt: toen deze oorlog uitbrak was hij bij zijn vrouw waarmee hij pas getrouwd was. Hij hoorde de roepende man die het aanbreken van de strijd verklaarde en is onmiddelijk naar het slagveld vertrokken; dit zonder de rituele wassing te verrichten. Hij vocht net zolang totdat hij werd vermoord. Daarom hadden de engelen hem op dat moment gewassen.

Voor Hamzah moest als doodskleed een kledingstuk worden gebruikt dat te kort voor zijn gehele lichaam was, waarna zijn benen met "Al'ithkhar" (een plantensoort) werden bedekt, hetgeen ook met Mus'ab Ibn U'mair werd gedaan.

28.7 De terugkeer naar Medina

Nadat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en de moslims klaar waren met het opbergen van de lichamen van de martelaars en het verrichten van de smeekbeden voor hen, keerden zij terug naar Medina. Enkele vrouwen, waarvan de familieleden vermoord waren, gingen de straat op om de profeet te ontvangen. Hij sprak met ze en heeft hen gecondoleerd. Een andere vrouw uit Beni Dinar verloor in deze strijd haar man, broer en vader. Toen de mensen haar condoleerden vroeg zij naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waarna zij te horen kreeg dat het goed met hem ging. Zij hebben hem aangewezen aan haar, toen zij hem zag heeft zij gezegd: ,,Elke beproeving is, na U te hebben gezien, beperkt".

De moslims overnachtten in een noodtoestand, zij bewaakten Medina en de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, terwijl zij vermoeid waren, gewond en droevig. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vond het noodzakelijk om de bewegingen van de vijand te volgen en als het nodig was hen te lijf gaan op het strijdveld, in het geval de vijand naar Medina probeerde terug te keren.

Naar Inhoudsopgave

29. Het schrijven naar vorsten en emirs.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had na het sluiten van het verdrag van Alhudaibiyah geen zorgen meer wat betreft Quraish. Na zijn terugkeer in Medina begon hij met het versturen van brieven naar de vorsten en de emirs, waarin hij hen tot de Islam opriep en hen wees op hun verant-woordelijkheden. Een van de brieven zal hieronder kort worden samengevat:

29.1 De brief van de Profeet (v.z.m.h.) aan de Romeinse keizer

"In de naam van Allah, de Erbarmer, de Barmhartige. Van Mohammed, de gezant van Allah, aan Qaisar, vorst van de Romeinen. Vrede zij met degene die de juiste leidraad volgt. Wordt moslim dan zult u in vrede leven. Wordt moslim dan zult u dubbel beloond worden. Als u dat weigert dan is dat dezelfde zonde zoals die bij uw eigen volk Al'arisiyien geldt.

"Zeg: "O Lieden van de Schrift, komt tot een gelijkluidend woord tussen ons en jullie: dat wij niemand dan Allah aanbidden en dat wij niets naast Hem tot deelgenoot maken en dat wij elkaar niet als heren naast Allah plaatsen." Als zij zich dan afwenden, zegt dan: "Getuigt dat wij ons (aan Allah) overgegeven hebben." (Surah 3: Ayah 64).

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gaf deze brief aan Dihyah Ibn Khalifah Alkalbi om het aan de vorst van Basrah te geven, die het aan Qaisar zou overhandigen. De Romeinse keizer was vanuit Hims lopend naar Jeruzalem gekomen als betoog van dank aan Allah, de Verhevene, voor al het succes tegen het Perzische leger.

Toen hij de brief ontving droeg hij zijn mensen op om een Arabier te zoeken die de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, persoonlijk kende. Zij vonden Abu Sufyan in een Karavaan van Quraish en brachten hem bij de keizer. Hij vroeg ze wie onder hen een bloedverwant van hem was, waarna zij Abu Sufyan aanwezen. Abu Sufyan mocht naar voren komen om de vragen van de keizer te beantwoorden. De keizer zei: ,,Ik zal hem een paar vragen stellen over deze man (de profeet), laat het me weten als hij niet de waarheid vertelt." Het volgende dialoog vond plaats:

De keizer: ,,Wat is zijn afstamming?"
Abu Sufyan: ,,Hij is van goede huize."
De keizer: ,,Heeft iemand onder jullie zoiets eerder gezegd?"
Abu Sufyan: ,,Nee."
De keizer: ,,Zijn het de vooraanstaanden of de minderbedeelden die hem hebben gevolgd?"
Abu Sufyan: ,,De minderbedeelden."
De keizer: ,,Nemen zijn volgelingen toe of af?"
Abu Sufyan: ,,Zij nemen alleen maar toe."
De keizer: ,,Keert iemand onder hen terug uit onvrede met zijn religie?"
Abu Sufyan: ,,Nee."
De keizer: ,,Hebben jullie hem eerder van leugens beschuldigd voordat hij dit heeft verklaard?"
Abu Sufyan: ,,Nee."
De keizer: ,,Pleegt hij bedrog?"
Abu Sufyan: ,,Nee."
Abu Sufyan voegde eraan toe dat zij op dat moment een verdrag met de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hadden en dat zij benieuwd waren hoe het daarmee af zou lopen.
De keizer: ,,Hebben jullie dan eerder oorlog met hem gevoerd?"
Abu Sufyan: ,,Ja."
De keizer: ,,Hoe was het voeren van oorlog tegen hem?"
Abu Sufyan: ,,Het is afwisselend."
De keizer: ,,Wat draagt hij jullie dan op?"
Abu Sufyan: ,,Het aanbidden van Allah zonder metgezel, het verlaten van wat de voorouders deden, het verrichten van het gebed, de waarheid vertellen en de kuisheid."

De keizer reageerde op dit gesprek door te zeggen: ,,Je noemde dat hij van goede huize is en dat is altijd het geval bij profeten. Ook heb je verteld dat niemand van jullie dit eerder heeft gezegd. Als dat wel het geval zou zijn dan had ik gedacht dat het een man is die anderen imiteert. Jij vertelde ook dat niemand van zijn voorouders een koning is geweest, anders was hij op zoek naar het koningschap van zijn vader. Jullie hebben hem niet eerder beschuldigd van leugens. Hij zou onmogelijk het liegen tegen Allah toestaan en tegen de mensen niet. Verder zijn het altijd de minderbedeelden die de profeten volgen en ze nemen in aantal alleen maar toe. Jij vertelde dat hij geen bedrog pleegt en dat is een karaktertrek van gezanten. Als je de waarheid hebt verteld dan zal hij de plek waar ik nu sta veroveren. Ik wist dat hij zou verschijnen maar ik had nooit gedacht dat het iemand van jullie zou zijn. Als ik naar hem zou kunnen gaan dan zou ik hem graag willen ontmoeten. Als ik bij hem zou zijn dan zou ik zijn voeten wassen."

Daarna vroeg hij om de brief en las deze. Daarna werden Abu Sufyan en zijn vrienden naar buiten gestuurd. Abu Sufyan zei tegen zijn mensen: ,,De zaak van de zoon van Abu Kabshah is groot geworden, nu de Romeinse keizer hem vreest." Abu Sufyan wist sindsdien dat de Islam zou heersen totdat Allah, de Verhevene, hem naar het juiste pad zou leiden. De Romeinse keizer heeft Dihyah Alkalbi geld en kleding geschonken. Daarna keerde hij naar Hims en nodigde de Romeinse vooraanstaanden naar zijn paleis uit waar hij hen toesprak: ,,Als jullie voorspoed beogen en jullie koningschap willen behouden, dan moeten jullie deze profeet volgen." De Romeinse vooraanstaanden wisten niet wat ze te horen kregen. Ze reageerden woedend en wilden het paleis verlaten. Toen riep de keizer hen terug en vertelde ze dat hij hun reacties wilde toetsen. Zij knielden daarna neer voor hem.

Duidelijk is dat de keizer in de profeet geloofde, maar door hebzucht van zijn koningschap geen moslim werd. Hij werd vervolgens voor zijn eigen zonden en die van zijn volk verantwoordelijk gesteld zoals de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had gezegd.

Dihyah Alkalbi werd bij zij terugkeer, onderweg naar Medina, tegengehouden door een groep mannen van de stam Beni Djutham en beroofd. Toen hij in Medina aankwam vertelde hij zijn verhaal, waarna de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, Zaid Ibn Harithah met 500 mannen naar deze stam stuurde. Zij vielen hen aan en hebben de buit meegenomen waaronder duizend kamelen, vijfduizend schapen en honderd vrouwen en kinderen.

Zaid Ibn Rifa'ah Aldjuthami was een vooraanstaande van Beni Djutham. Hij bekeerde zich tot de Islam en vertrok daarna naar Medina, waarna de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, de buit en de krijgsgevangenen teruggaf.

Naar Inhoudsopgave

30. De Inname van Mekka

30.1 De aanleiding, de voorbereiding en de geheimhouding

In de maand Ramadan van het jaar 8 hijri heeft Allah, de Verhevene, Mekka voor Zijn gezant geopend. Daarmee heeft Allah, de Verhevene, Zijn religie en Zijn gezant machtig gemaakt en Zijn huis (de gewijde moskee) gered. Dit goede nieuws bereikte de bewoners van de hemelen en leidde tot het intreden van mensen in drommen tot de Islam.

De stam Beni Bakr koos in het Hudaybiah-verdrag de kant van Quraish, terwijl tussen deze stam en de stam Khuza'ah nog wederzijdse wraakzuchtige gevoelens bestonden. In de maand Sha'ban van het jaar 8 hijri, tijdens het Hudaybiah-bestand, greep Beni Bakr de kans, vielen Khuza'ah aan en vermoordden ruim twintig mensen onder hen. Zij volgden hen tot in Mekka en vochten daar tegen hen waarbij de mensen van Quraish hen ook hebben geholpen tegen de mensen van de stam Khuza'ah.

Khuza'ah koos in het Hudaybiah-verdrag de kant van de moslims. Ook had een aantal onder hen zich tot de Islam bekeerd; vandaar dat zij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, berichtten over dit incident waarna hij besloot hen te beschermen.

De mensen van Quraish hadden wroeging over hun manier van handelen en de schending van het verdrag. Zij vreesden de gevolgen daarvan en stuurden vervolgens Abu Sufyan naar Medina om het verdrag te verlengen en te bekrachtigen. Hij bezocht bij zijn aankomst in Medina zijn dochter, Moeder der gelovigen Oem Habibah. Toen hij op de plek van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, wilde gaan zitten verwijderde zij dit, waarna hij zei: ,,Oh dochter. Is deze plek je meer lief dan ik?" Zij antwoordde: ,,Dit is de plek van de gezant van Allah, Allah's zegen en vrede zij met hem, terwijl jij een onreine afgodendienaar bent". Hij zei toen: ,,Bij Allah, je bent er slecht aan toe zonder mij". Abu Sufyan bezocht de profeet en sprak tegen hem maar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, antwoordde hem niet. Daarna ging hij naar Abu Bakr zodat deze misschien met de profeet zou praten, maar Abu Bakr weigerde. Daarna ging hij naar Omar en sprak in harde bewoordingen tegen hem maar ook hij weigerde te bemiddelen. Daarna heeft hij bij Ali zijn excuses aangeboden, die hem daarna adviseerde om terug te gaan naar Mekka.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, droeg zijn metgezellen op zich voor te bereiden om Quraish aan te vallen. Ook mobiliseerde hij de plattelandsbewoners uit de omgeving van Medina. Dit vond in het geheim plaats. Hij riep Allah aan waarbij hij zei: ,,Oh Allah, U kunt ervoor zorgen dat de mensen van Quraish hiervan niets komen te zien of te weten totdat wij hen verrassend aanvallen".

Aan het begin van de maand Ramadan stuurde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, Abu Qutadah als informant naar Batn Idham dat op een afstand van 36 mijlen ligt van Medina. Zo zouden de mensen van Quraish denken dat de moslims deze plaats zouden aanvallen.

Hatib Ibn Tha'labah, een moslim, stuurde een brief naar Quraish waarin hij hen op de hoogte stelde van de plannen van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij gaf de brief aan een vrouw die het vervolgens aan de mensen in Mekka zou overhandigen. De profeet werd hierover echter vanuit de hemel bericht, waarna hij vier van zijn metgezellen naar haar toe-stuurde; Ali, Amiqdad, Zubair en Marthad. Zij vertrokken naar Rawdhat Khakh, op aanwijzing van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waar zij de vrouw hebben gevonden en haar de brief vroegen. Zij weigerde in eerste instantie het te geven maar deed het uiteindelijk wel nadat zij haar bedreigden.

Nadat zij terug kwamen in Medina sprak de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, tegen Hatib en vroeg hem om uitleg. Hatib vertelde dat zijn familie en kinderen in Mekka woonden en dat niemand hen kon beschermen; hij hoopte op deze manier dat de mensen van Quraish hem iets verschuldigd zouden zijn, zodat zij zijn familie goed zouden behandelen en bescherming zouden bieden. Hij benadrukte dat zijn daad geen gevolg zou zijn van het verlaten van zijn religie.

Omar nam hiermee geen genoegen en vroeg de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, om toestemming Hatib te onthoofden omdat hij Allah en Zijn gezant zou hebben bedrogen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Hij heeft de strijd van Badr bijgewoond. Allah is op de hoogte van de daden van de mensen die Badr bijgewoond hebben. Wellicht heeft Hij hen al hun zonden vergeven." Omar huilde nadat hij dit hoorde en zei: ,,Allah en Zijn gezant zijn meer wetend."

30.2 Onder weg naar Mekka

Op de tiende van de maand Ramadan van het jaar 8 hijri vertrok de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vanuit Medina richting Mekka met een leger van 10.000 man. Zijn taken in Medina droeg hij over aan Abu Rahm Al-Ghifari.

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bij de plaats Djuhfah arriveerde ontmoette hij zijn oom Al'Abbas die zich al tot de Islam had bekeerd en naar Medina was geimmigreerd. Onderweg ontmoette hij ook twee van zijn neven Abu Sufyan Ibn Alharith en de zoon van zijn tante Abdullah Ibn Abi Umayah, maar ontliep hen omdat ze gewoon waren hem te belastigen en te beledigen. Oum Salamah zei tegen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem: ,,Wees niet het meest afkerend jegens uw neven". Ali adviseerde Abu Sufyan om de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hetzelfde te vertellen wat de broers van Yoesoef hem vertelden; ,,Bij Allah, voorzeker, Allah heeft jou boven ons verheven. Voorwaar, wij waren zeker zondaren." Abu Sufyan zei dat waarna de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, met het volgende reageerde: ,,Er is voor jullie geen verwijt op deze dag. En hopelijk vergeeft Allah jullie, en Hij is de Meest Barmhartige der Erbarmers." Abu Sufyan heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, daarna in een gedicht verheerlijkt en hem zijn excuses aangeboden.

Bij de plaats Kadid merkte de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, dat het vasten de mensen te zwaar werd, at zelf wat en gaf mensen de opdracht om ook te eten. Hij trok daarna verder en arriveerde 's avonds bij Mar Dhahran waar hij het leger opdroeg om tienduizend vuren te ontsteken en gaf Omar Ibnulkhattaab de leiding over de bewakers. Abu Sufyan liep, samen met Hakim Ibn Hizam en Badil Ibn Warqa'e, en keek steeds angstig achterom. Hij zei toen hij de vuren zag: ,,Ik heb nooit zo'n vuur of leger gezien." Badil vertelde hem dat het het leger van de stam Khuza'ah was, waarna hij antwoordde: ,,Khuza'ah is te nederig hiervoor. Het kan onmogelijk het vuur of het leger van Khuaza'ah zijn."

30.3 Abu Sufyan bij de Profeet (v.z.m.h.)

Al'abbas, moge Allah met hem tevreden zijn, reed rond op de muilezel van de profeet, en hoorde stem van Abu Sufyan die hem vroeg wat er allemaal aan de hand was. Al'abbas liet hem de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zien die zich tussen een menigte bevond. Al'abbas zei: ,,De mensen van Quraish zullen verrast worden."

Abu Sufyan vroeg hem om raad, waarna hij hem adviseerde om met hem naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, te gaan. Onderweg zag Omar Ibnulkhattab Abu Sufyan en zei tegen hem: ,,Abu Sufyan? vijand van Allah. Ik betuig mijn dank aan Allah dat je uiteindelijk op je knieën bent gegaan.'' Omar vertrok daarna onmiddellijk naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, maar Al'abbas was hem voorgeweest. Toen Omar bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, aankwam vroeg hij om toestemming Abu Sufyan te onthoofden. Al'abbas vertelde Omar dat hij Abu Sufyan onder zijn bescherming had genomen. Daarna pakte hij de profeet bij zijn hoofd en zei: ,,Alleen ik smeek hem deze avond." Tegelijkertijd ging Omar door met zijn verzoek maar de profeet vroeg Al'abbas om Abu Sufyan naar zijn huis mee te nemen om vervolgens de volgende ochtend bij hem te verschijnen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei tegen Abu Sufyan toen hij de volgende ochtend hem kwam: ,,Abu Sufyan, is het niet de tijd dat je alsnog in Allah gelooft?" Abu Sufyan antwoordde: ,,U blijft barmhartig, genadig en u houdt goede banden met de bloedverwanten. Als er een andere god bestond naast Allah, dan had ik vandaag wel wat aan hem gehad." De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Abu Sufyan, ben je nog niet van overtuigd dat ik de gezant van Allah ben?". Abu Sufyan antwoordde: ,,Daar heb ik nog steeds wat moeite mee." Al'abbas zei toen tegen Abu Sufyan: ,,Wordt moslim voordat je onthoofd wordt", waarna hij zich tot de Islam bekeerde en de geloofsverklaring uitte. Al'abbas verzocht de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, om Abu Sufyan een gunst te doen omdat hij een hoogmoedig iemand was. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei naar aanleiding hiervan: ,,Eenieder die het huis van Abu Sufyan binnenloopt is veilig, ook wie zijn deur dicht doet en thuis blijft of zich in de gewijde moskee bevindt is veilig."

30.4 De aankomst van de Profeet (v.z.m.h.) in Mekka

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trok de volgende ochtend verder richting Mekka. Hij droeg Al'abbas op om bij de ingang van de stad samen met Abu Sufyan te gaan staan zodat Abu Sufyan het Islamitische leger voorbij zou zien gaan. Al'abbas vertelde Abu Sufyan elke keer dat er een groep voorbij ging, welke stam deze vertegenwoordigde maar Abu Sufyan was daarin niet zo geïnteresseerd totdat de eenheid van Al'ansar, onder leiding van Sa'd Ibn U'badah, voorbij kwam. Sa'd zei tegen Abu Sufyan: ,,Vandaag wordt de strijd geleverd en is de "Ka'bah" niet meer onaantast-baar."

Daarna kwam de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in een eenheid van het leger dat uit Al'ansar en Almuhadjirin bestond "alkhadra'e", waar-van alleen ijzer zichtbaar was. Abu Sufyan vroeg verbaasd aan Al'abbas: ,,Wie zijn deze mensen?" Waarna Al'abbass hem vertelde dat het de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was. Abu Sufyan zei toen: ,,Niemand kan ze tegenhouden. Het koningschap van de zoon van je broer is enorm geworden." Al'abbas wees hem op het feit dat het geen koningschap was en zei: ,,Abu Sufyan, het is het gezantschap". ,,Dat is het dus", reageerde Abu Sufyan.

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, werd bericht over wat Sa'd tegen Abu Sufyan had gezegd, zei hij: ,,Het is onwaar wat Sa'd zegt. Integendeel, vandaag verklaart Allah de "Ka'bah" voor gewijd en vandaag wordt het bedekt." Hij pakte de banier van Sa'd en gaf het aan zijn zoon Qais.

Nadat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, voorbij was gegaan vertrok Abu Sufyan snel naar Mekka om de mensen te waarschuwen. Toen hij de stad binnenliep begon hij te schreeuwen: ,,Oh mensen van Quraish, daar is Mohammed. Hij is naar jullie toegekomen met een leger dat jullie niet aankunnen. Wie naar hethuis van Abu Sufyan komt is veilig en wie zijn deur dicht doet of naar de gewijde moskee gaat is ook veilig". De mensen deden meteen hun deuren dicht of gingen haastig naar de gewijde moskee. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, droeg Khalid Ibn Alwalid, die de leiding over het linkergedeelte van het leger had, op om Mekka vanuit het zuiden binnen te vallen, via Kadah. Hij kreeg verder de opdracht eenieder die hem in de weg zou staan aan te vallen, totdat hij de heuvel As-safah bereikt zou hebben waar alle legergroepen bij elkaar zouden komen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, droeg Zubair, die de leiding over het rechtergedeelte van het leger had, op om vanuit het noorden Mekka binnen te vallen. Daarnaast moest Zubair zijn banier bij Alhudjoen plaatsen en aldaar op de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, wachten.

Abu U'baidah, had de leiding over de ongewapende troepen die te voet waren. Dit onderdeel moest via de vallei Mekka binnen lopen en daar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ontmoeten. De mensen van Quraish raakten in paniek maar een groep dacht toch aan een confrontatie. Toen Khalid bij deze laatstgenoemde groep langskwam met zijn leger vermoordde hij twaalf van hen waarna de rest vluchtte. Khalid trok daarna verder Mekka binnen totdat hij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ontmoette bij As-safah. Toen Zubair bij Alhudjoen arriveerde plaatste hij de banier bij de moskee Alfath, zoals dat hem was opgedragen.

Hij zette een tent op voor Oem Salamah en Maymoenah en verliet de plaats niet totdat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, arriveerde. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, nam daar een rustpauze en vertrok daarna met Abu Bakr, terwijl hij soerat "alfath" uit de Koran las, totdat hij de gewijde moskee binnenliep omringd door Almuhadjirin en Al'ansar. Hij raakte de 'zwarte steen' aan en liep rond de "Ka'bah" terwijl hij op zijn kameel zat en zich niet in de staat van "moehrim" begaf.

Rond de "Ka'bah" bevonden zich ongeveer 360 afgodsbeelden. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gaf die een voor een een stoot met zijn stok terwijl hij zei: "De waarheid is gekomen en de valsheid is ten onder gegaan. Voorwaar, de valsheid gaat ten onder." Ook zei hij: "De waarheid is gekomen en de valsheid zal zich niet herhalen en niet terugkomen".

Het reinigen van de "Ka'bah" en vervolgens het gebed verrichten erbinnen: Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, klaar was met de "tawaaf" nodigde hij Othman Ibn Talhah uit, die in het bezit was van de sleutels van de "Ka'bah". Hij gaf de opdracht om de "Ka'bah" te openen en de afgodsbeelden die zich daarbinnen bevonden naar buiten te halen en te vernietigen. Ook de afbeeldingen op de muren moesten weggeveegd worden. Daarna liep hij samen met Oussama Ibn Zaid en Bilal naar binnen. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, deed de deur daarna dicht, verrichtte een gebed bestaande uit twee "rak'ah", liep rond binnen de "Ka'bah" en sprak de "takbier" d.w.z. "Allah is groot" uit bij elke hoek ervan.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, deed daarna de deur open, terwijl de mensen van Quraish zich in de gewijde moskee hadden verzameld. Hij hield een preek waarin hij de verschillende voorschriften van de Islam duidelijk maakte en de gebruiken van het djahilyah-tijdperk nietig verklaarde. Daarna zei hij: ,,Oh mensen van Quraish, wat denken jullie dat ik met jullie van plan ben?". Zij antwoordden: ,,Iets goeds, u bent een nobele broer en de zoon van een nobele broer." Hij zei toen: ,,Er is voor jullie geen verwijt op deze dag. Ga je gang, jullie zijn vrij." Daarna ging hij binnen de gewijde moskee zitten, gaf de sleutel van de "Ka'bah" terug aan Othman Ibn Talhah en zei tegen hem: ,,Neem deze sleutel voor eeuwig. Alleen een onrecht-doener zal het van jouw nakomelingen afnemen."

30.5 De trouwzwering

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging daarna naar de heuvel As-safah vanwaar hij de gewijde moskee kon zien. Hij hield zijn handen omhoog en verrichtte een smeekbede. Daarna ontving hij de mensen die hem trouw zworen en zich aan de voorschriften van de Islam wilden houden. Onder hen was ook Abu Quhafah, de vader van Abu Bakr. De profeet was erg blij met het feit dat hij zich tot de Islam bekeerde. Daarna was het de beurt aan de vrouwen die de profeet, Allah zegen en vrede zij met hem, trouw zworen; dat zij geen deelgenoot aan Allah toekennen, niet stelen, geen ontucht plegen, hun kinderen niet vermoorden, geen leugen verzinnen over wat tussen hun handen en hun voeten is en dat zij hem niet in het goede ongehoorzaam zijn.

Onder de mensen die de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouw zworen was ook Hind Bint U'tbah, de vrouw van Abu Sufyan. Zij kwam gesluierd naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, uit angst dat Hamzah gewraakt zou worden, die tijdens de Uhud-strijd vermoord werd ten gevolge van haar opdracht. Ze zei tegen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, nadat zij hem trouw had gezworen: ,,Gezant van Allah, ik had altijd niets liever dan de vernedering van uw mensen. Maar nu heb ik niets liever dan uw mensen in alle waardigheid te zien verkeren." ,,Eveneens." antwoordde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem.

Omar Ibnulkhattab zat op een plaats iets lager dan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, om namens de profeet het trouw zweren van de mensen af te nemen en hen de Islam te leren. De vrouwen deden dat mondeling zonder een hand te geven. Sommige mensen wilden de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouwzweren en beloven te zullen immigreren, waarbij hij zei: ,,De mensen die immigreerden hadden alle baat daarbij. Er is geen migratie na de opening van Mekka maar wel de Jihad en de intentie daarvoor."

30.6 De mensen waarover het doodvonnis werd uitgesproken

Sommigen onder de mensen van Quraish hadden veel gezondigd en waren erg misdadig tegen de moslims geweest. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had hen uitgezonderd en de opdracht gegeven ze te vermoorden, zelfs als zij zich in de beurt van de "Ka'bah" zouden bevinden. Deze personen konden nergens meer naar toe. Zo werden sommige onder hen vermoord, anderen hebben zich tot de Islam bekeerd. Vier personen werden vermoord; Ibn Akhtal, Maqies Ibn Subabah, Alharith Ibn Nawfal en een slavin van Ibn Khatl. Volgens andere overleveringen waren het er vijf of zes.

Vier anderen zijn moslim geworden maar waren, uit angst, gevlucht of ondergedoken. Het waren volgens de meest waarschijnlijke overleveringen: Abdullah Ibn Sa'd, I'krimah Ibn Abu Djahl, Habar Ibn Al'aswad en een andere slavin van Ibn Khatl. Volgens andere overleveringen waren het er zeven. De volgende namen worden dan genoemd: Ka'b Ibn Zuhair, Wahshi Ibn Harb en Hind Bint U'tbah.

Er waren ook personen die vluchtten of onderdoken, terwijl die niet tot de dood veroordeeld waren zoals Safwan Ibn Umayah, Zuhair Ibn Abi Umayah, Suhail Ibn A'mr. Zij zijn allen moslim geworden.

30.7 Het openingsgebed

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ging daarna naar het huis van Oem Hani'e, de dochter van zijn oom Abu Talib, waar hij zich waste en het openingsgebed verrichtte. Het gebed bestond uit acht "rak'ah". Oem Hani'e had twee mensen in bescherming genomen die haar broer Ali Ibn Abu Talib wilde vermoorden. Toen zij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hierover vroeg, zei hij: ,,Wie jij in bescherming neemt, geniet ook onze bescherming."

30.8 Bilal verricht de oproep tot het gebed, de "athaan", boven op de "Ka'bah"

Toen het tijdstip van het middaggebed "Dhohr" aanbrak, droeg de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, Bilal op om de oproep tot het gebed te verrichten, waarna hij dit boven op de "Ka'bah" deed. Dit was ook een teken van de overheersing van de Islam, hetgeen alle blijdschap heeft bezorgd bij de moslims en alle woede bij de afgodendienaars.

30.9 Het verblijf van de Profeet (v.z.m.h.) in Mekka

Nadat de opening van Mekka voltooid was, vreesden Al'ansar (de oor-spronkelijke bewoners van Medina) dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zich daar zou vestigen omdat het zijn thuisland was en die van zijn eigen stam. Toen hij dit hoorde zij hij tegen Al'ansar: ,,Ik zoek mijn toevlucht bij Allah, dit zal niet gebeuren. De rest van mijn leven zal ik bij jullie doorbrengen." Hierna waren zij gerustgesteld.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verbleef negentien dagen in Mekka. In deze periode heeft hij de mensen de voorschriften van de Islam geleerd en de stad van de overblijfselen van het djahiliyah-tijdperk gereinigd. Hij liet ook een oproep doen; ,,Wie in Allah en in de laatste dag gelooft, vernietigt elk afgodsbeeld dat men thuis heeft."


30.10 Het vernietigen van de afgodsbeelden U'zah, Suwa'e en Munaat

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, stuurde op de vijfen-twintigste van de maand Ramadan Khalid Ibn Alwalid en dertig man naar Nakhlah om het afgodsbeeld U'zah te vernietigen. Dit was het grootste afgodsbeeld van Quraish.

In dezelfde maand stuurde hij A'mr Ibn Al'as en twintig man om Suwa'e te vernietigen. Dit was het afgodsbeeld van de stammen Kalb, Khuza'ah, Ghassan, Al'aws en Al'akhazradj. A'mr kwam aan samen met de twintig mannen bij Almushallal, waar het afgodsbeeld zich bevond en vernietigde het.

30.11 Khalid Ibn Alwalid naar de stam Beni Djuthaimah

In de maand Shawal stuurde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, Khalid Ibn Alwalid naar de stam Beni Djuthaimah om hen op te roepen zich tot de Islam te bekeren. Hij vertrok met 350 man en vroeg ze bij zijn aankomst om zich tot de Islam te bekeren, waarna zij weigerden. Hij vermoordde een aantal onder hen en nam anderen als krijgsgevangenen. Onderweg gaf hij iedereen de opdracht zijn krijgsgevangene te vermoorden, maar een aantal mensen, waaronder Ibn Omar, weigerde dit te doen.

Na hun terugkeer hebben zij dit aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verteld waarna hij twee keer zei: ,,Oh Allah, ik neem afstand van deze daad van Khalid". Hij stuurde daarna Ali, moge Allah met hem tevreden zijn, naar de stam Beni Djuthaimah met geld waarmee Ali de schadeloosstelling van de doden betaalde en het resterende bedrag aan hen overhandigde.

Er ontstond naar aanleiding van dit incident een ruzie tussen Khalid en Abdurrahman Ibn A'wf. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, hierover werd bericht zei hij tegen Khalid: ,,Wees geduldig Khalid en laat mijn metgezellen met rust. Bij Allah, als je de berg Uhud van goud bezat en die als aalmoes aan de armen zou geven, dan had je nog niet hetgeen bereikt wat zij hebben bereikt."

Naar Inhoudsopgave

31. De Afscheidsbedevaart

De verkondiging van de Islam "da'wah" had het hele Arabische Schiereiland bereikt. Allah, de Verhevene, zorgde ervoor dat er een groep gelovigen bestond die verdere verkondiging van deze religie en het verspreiden ervan over de hele wereld als taak op zich nam. Allah, de Verhevene, had voor-bestemd dat de inspanningen van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vruchten af hadden geworpen voordat hij zou sterven, door hem de Gewijde moskee in Mekka te laten bezoeken in de maand Thul Hidjah van het jaar 10 hijri.

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, de "hadj" wilde verrichten, maakte hij dit bekend aan de mensen, waarna een grote groep mensen zich verzamelde in Medina. Dit vond plaats op zaterdag 26 Thul Qi'dah. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, bereidde zich voor, kleedde zich om en vertrok vanuit Medina nadat hij het dhohr-gebed verrichtte. Hij kwam aan in Thul Hulayfah vlak voor de tijdstip van het Asr-gebed, verrichtte twee "rakah" en overnachtte daar. Toen hij wakker werd zei hij: ,,Vannacht is iemand door mijn Heer naar mij gestuurd. Deze zei: ,,Bidt bij deze gezegende rivier en zeg: ,,Verricht de "oemrah" en de "hadj" samen." " Vanaf dat moment werd het toegestaan de "oemrah" gedurende de dagen van de "hadj" te verrichten. In de djahiliyyah-tijdperk vond men het een grote zonde.

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, reinigde zich in de voormiddag, bracht musk aan op zijn hoofd en lichaam, kleedde zich aan en verrichtte het namiddaggebed "al'asr" met de intentie de "oemrah" en de "hadj" samen te verrichten. Hij sprak de "talbiyah" uit:

"Oh Allah, hier ben ik, beantwoordend aan Uw oproep, hier ben ik. U heeft geen metgezel, hier ben ik. U heeft geen deelgenoten, hier ben ik, voorzeker, alle lofgunsten en Heerschappij behoren U toe." Soms zei hij ook: ,,Hier ben ik, God van de Waarheid."

Daarna verliet hij de gebedsruimte, stapte op zijn kameelmerrie en riep de mensen op om de "oemrah" en de "hadj" te verrichten. Hij herhaalde de "talbiyah" en heeft na het gebed een dier geslacht. Hij vervolgde zijn tocht, overnachtte in Thi Tiwah en verrichtte daar het ochtendgebed "alfadjr".

Hij reinigde zich en zette zijn tocht voort richting de gewijde moskee in Mekka. Dit speelde zich af op zondagochtend, 4 Thul Hidjah. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, liep daarna zeven keer rondom de Ka'bah en zeven keer tussen Safa en Marwah. Hij verbleef in Alhoedjoen (in het noorden van Mekka) en keerde niet terug voor het verrichten van de "tawaaf" d.w.z. "rondom de Ka'bah lopen". Hij bleef in de staat van "moehrim" d.w.z. "gewijde toestand" omdat hij de "oemrah" en de "hadj" samen verrichtte en omdat hij al geofferd had. Hij droeg eenieder op, die ook al hadden geofferd, in de staat van "moehrim" te blijven. Degenen die geen dier hadden geslacht mochten hun hoofden kaal scheren, na de "tawaaf" en de "Sa'y" te hebben verricht. Dit stond gelijk aan het verrichten van de "oemrah" en daarbij maakte het niet uit of men de intentie had de "hadj" of de "oemrah" of beiden te verrichten. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft gezegd: ,,Als ik mijn verrichtingen andersom had gedaan, dan had ik de vee niet meegenomen. Ik had dan de "oemrah" verricht en daarna de staat van "moehrim" beëindigd."

Op de Tarwiyah-dag vertrok de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar Minan. Dit vond plaats op 8 Thul Hidjah. Iedereen zorgde ervoor dat ze zich in de staat van "moehrim" bevonden wanneer ze dit nog niet hadden gedaan. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verrichtte de vijf gebeden in Minan. Hij verkortte de gebeden die uit vier "rak'ah" bestaan en verrichtte alleen maar twee "rak'ah". Daarna verliet hij Minan na zons-ondergang richting Arafat, na een kort verblijf in Namirah. Toen de zon haar hoogste punt gepasseerd was, stapte de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, weer op zijn kameel en stopte bij Wadi U'rnah. De mensen hadden zich daar verzameld. Toen stond hij op en heeft hen toegesproken. Hij zei, na dank en lof aan Allah te hebben geuit: ,,Oh mensen, luister naar mijn woorden, ik weet niet of ik jullie volgend jaar nog zie op deze plek. Beschouw jullie bloed en bezittingen als heilig, zoals ook deze dag, deze maand en dit gebied heilig zijn. Alles wat nog open staat van het djahiliyah-tijdperk is teniet gedaan; ook elk moord die in dit tijdperk gepleegd werd en als eerste daarvan die van Ibn Rabi'ah Ibn Alharith (hij werd vermoord door Huthail in Beni Sa'd). De rente van die periode wordt ook teniet gedaan en als eerste daarvan die van Abbas Ibn Abdul-muttalib."

Jullie moeten Allahvrezend zijn bij het behandelen van de vrouwen. Ik zal jullie iets nalaten; als jullie je daaraan vasthouden zullen jullie nooit dwalen: het Boek van Allah, de Verhevene. Zo meteen worden jullie gevraagd over mij, wat zullen jullie dan zeggen?". ,,Wij getuigen dat u de boodschap heeft doorgegeven en ons de juiste weg gewezen." Hij wees met zijn vinger naar boven en zei: ,,Oh Allah, hoor hun getuigenis. Allah, hoor hun getuigenis, Allah, hoor hun getuigenis." In deze preek heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, veel onderwerpen verduidelijkt. Toen hij klaar was kreeg hij een openbaring:

"Vandaag heb Ik jullie Godsdienst voor jullie vervolmaakt en heb Ik Mijn Gunst voor jullie volledig gemaakt en heb Ik de Islam voor jullie als gods-dienst gekozen." (Surah 3: Ayah 3).

Dit was een dag van geluk en dankbaarheid.

Na de preek riep Bilal de mensen op tot het gebed "Athaan" en verkorte de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, het middag- en het na-middaggebed "dohr" en "a'sr" en heeft tussen deze twee gebeden geen vrijwillige gebeden verricht. Hij richtte zich tot de "Qiblah" en stond daar tot zonsondergang. Daarna ging hij richting "Moezdalifah" waar hij de avondgebeden "maghrib" en "isha" verrichtte. Hij sliep daarna kort tot aan het ochtendgebed "fadjr" en vertrok richting "Almash'ar Alharam". Daar richtte hij zich tot de "Qiblah" en verrichtte een aantal smeekbeden en sprak de "takbier" uit, d.w.z. "Allah is groot" en de "tahliel".

Vervolgens ging hij naar Minan vr de zonsopgang en stopte bij "aldjamarat alkoebrah" en gooide daar zeven steentjes. Hij zei elke keer: "allahoe akbar" en bleef tijdens deze handelingen de "talbiah" uitspreken. Daarna heeft hij gezegd: ,,Neem deze handelingen van mij over want waarschijnlijk zullen jullie mij volgend Hadj-seizoen niet ontmoeten." Hij vervolgde zijn tocht naar Minan en slachtte zelf daar drieënzestig koeien en Ali de resterende zevenendertig. Daarna droeg hij op om een deel van de geslachte dieren voor te bereiden om daarvan te eten. Hij schoor daarna zijn hoofd, waarbij eerst de rechterhelft van zijn haar geschoren werd, en verdeelde dit onder de mensen; ieder kreeg één of twee haartjes. De linkerhelft van zijn haar gaf hij aan Abu Talhah.

Daarna trok hij zijn dagelijks kleding aan, deed een lekkere geur op voordat hij de "tawaaf" rondom de Ka'bah ging verrichten. Vervolgens verrichtte hij het middaggebed "dohr" en bezocht de mensen van Abd Almuttalib, terwijl deze bij de bron van Zamzam waren. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Geef water aan de mensen van Abd Almuttalib en als ik niet vreesde dat alle mensen zouden verwachten dat ik ook hen water gaf, zou ik het zelf hebben gedaan." Zij gaven hem daarna een emmer water waarvan hij dronk. Hij keerde terug van Minan en bleef daar de 11e, 12e en 13e dag van Thul Hidjah; de tashrieq-nachten. Hij gooide iedere dag na zonsopgang steentjes bij "aldjamarah", begon bij de kleinste, gooide zeven steentjes en ging vervolgens naar de middelste en de grootste. Toen werd Soerah "An-nasr" geopenbaard, waarna de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, een preek op de offerdag en een andere preek op de tashrieq-dag uitsprak. Hij sprak nadrukkelijk over wat hij eerder had gezegd en voegde andere zaken daar aan toe.

Op de derde dag van de tashrieq-dagen, die op een dinsdag viel, is de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vertrokken vanuit Minan, na het gooien van steentjes bij "aldjamarah", richting Al'abtah. Daar verrichtte hij het middag-, namiddag- en de avondgebeden en stuurde zijn vrouw Aïsha met haar broer Abdurrahman Ibn Abu Bakr om de "oemrah" te verrichten. Zij begaf zich in de staat van "moehrim", verrichtte de "oemrah" en voegde zich vr het ochtendgebed bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in Al'abtah. Toen Aïsha daar aankwam, stond de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, op het punt om te vertrekken. Hij ging naar de gewijde moskee, verrichtte de "tawaaf" ter afscheid en vertrok vanuit het zuiden van Mekka richting Medina.

Toen hij Medina naderde zei hij drie keer: "Allahoe akbar" en voegde daaraan: ,,Er is geen God dan Allah, de Enige. Hij heeft geen deelgenoten, Hij heeft de Heerschappij over alle dingen en Hij heeft de macht over alles. Wij zijn de berouwvolle aanbidders, de knielenden voor onze Heer, en we zijn Hem dankbaar. Allah is Zijn belofte nagekomen en heeft Zijn dienaren de overwinning geschonken en de ongelovigen laten verliezen."

Naar Inhoudsopgave

32. Het overlijden van de Profeet (v.z.m.h.)

32.1 De tekenen van het afscheid

Nadat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn boodschap had verkondigd en de leidraad aan zijn volk had overhandigd, begonnen de tekenen van zijn afscheid zich te tonen in zijn uitspraken en handelingen. In de maand Ramadan van het jaar 10 hijri bracht hij twintig dagen in afzondering door. De engel Jibriel, vrede zij met hem, liet hem toen twee keer de Koran reciteren. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei tegen zijn dochter Fatima: ,,Hierdoor zie ik dat mijn laatste dag nabij is." Hij nam afscheid van Mu'ath en gaf hem een laatste advies: ,,Oh Mu'ath, misschien ontmoeten we elkaar niet meer en misschien zul je in de toekomst langs deze moskee en mijn graf komen." Mu'ath huilde bij het nemen van afscheid. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had tijdens de afscheidsbedevaart steeds gezegd: ,,Misschien ontmoet ik jullie niet meer na dit jaar." Deze vers uit de Koran werd toen geopenbaard: ,,Vandaag heb ik de godsdienst voor jullie vervolmaakt..." Ook de Soerat An-nasr werd geopenbaard. Dat gaf de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, het gevoel dat zijn wereldlijk leven voorbij was; daarom werd deze "hadj" 'afscheidsbedevaart' genoemd. Dit betekende dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, afscheid nam van zijn mensen en klaar was om naar zijn Heer te gaan. In het begin van de maand Safar in het jaar 11 hijri ging hij, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar Uhud en verrichtte het gebed voor de doden voor hen die als martelaar gestorven waren bij de Uhud-strijd, als afscheid van de mensen die al dood waren en de mensen die nog leefden. Daarna besteeg hij de preekstoel "alminbar" en zei: ,,Ik ben getuige voor jullie. Bij Allah, ik heb mijn taak hier op aarde volbracht. En bij Allah, ik vrees niet dat jullie na mijn overlijden afgodendienaars zullen worden, maar ik ben bang dat jullie gaan wedijveren in het geloof." Aan het einde van de maand Safar ging hij naar de begraafplaats Baqie'e Alghardaq, waar hij vergeving vroeg aan Allah voor de mensen en zei: ,,Wij komen ook naar jullie."

32.2 Begin van de ziekte

Op de laatste maandag van de maand Safar heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, nog een dodengebed verricht in Albaqie'e. Aïsha, moge Allah met haar tevreden zijn, zei: ,,Hij kwam terug uit Albaqie'e en op hetzelfde moment kreeg ik hoofdpijn. Ik begon te klagen over hoofdpijn, waarop hij zei: ,,Ik zou over hoofdpijn moeten klagen en niet jij."

Dit was het begin van zijn ziekte, maar al was hij ziek, hij ging toch naar al zijn vrouwen totdat hij heel ernstig ziek werd tijdens zijn verblijf bij Maymoenah. Hij zei: ,,Waar ben ik morgen, waar ben ik morgen?" Hij verlangde naar het samenzijn met Aïsha. Zijn vrouwen gaven hem toestemming om te zijn waar hij wilde. Hij werd slecht ter been en ging, met hulp van Alfadl Ibn Abbas en Ali Ibn Abutalib naar het huis van Aïsha.

32.3 Zijn testament en afscheidswoorden

Aïsha, moge Allah met haar tevreden zijn, zei: ,,Toen hij mijn kamer binnenkwam werd zijn pijn erger. Hij zei: ,,Put zeven zakken water uit een zeer koude bron en giet die over me heen zodat ik weer zou kunnen lopen en voor de gelovigen kan preken." We zetten hem in een stenen trog, geleend van Hafsah, en overgoten hem net zolang met water tot hij ons gebaarde te stoppen. Toen ging hij weg en verrichtte het gebed met de mensen en hield een preek."

Hij zei: ,,Degenen die er voor jullie waren namen de graven van hun profeten als moskee. Maak van de graven geen moskee. Ik waarschuw jullie hiervoor. Allah vervloekt de Christenen en Joden die de graven van hun profeten als moskee namen. Neem mijn graf niet als plek om te aanbidden." Hij gaf toestemming om van zijn leven verhalen te schrijven en adviseerde de mensen goed om te gaan met Alansar. Hij zei: ,,Allah heeft een dienaar laten kiezen tussen wat hij heeft van het wereldlijke leven en wat hij bij Allah heeft. Hij heeft gekozen wat hij bij Allah heeft."

Abu Said Alkhodari zei in dit verband: ,,Abu Bakr heeft gehuild en zei: "Oh u, voor wie ik mijn vader en moeder als losprijs had willen geven"." De mensen begrepen toen niet waarom Abu Bakr dat had gezegd. Abu Said Alkhodari zei verder: ,,De profeet was degene die mocht kiezen en Abu Bakr was de meest wetende onder ons." De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, droeg toen op om alle deuren van de moskee te sluiten, behalve die van Abu Bakr. Dit alles speelde zich af op woensdag. Op donderdag leed de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, afschuwelijke pijnen. Hij zei: ,,Kom bij mij, dan zal ik jullie een boek voorschrijven waardoor jullie nooit zullen dwalen." Toen zei Omar, moge Allah met hem tevreden zijn: ,,De pijn wordt nog heviger. Jullie hebben de Koran, zorgen jullie goed voor het Boek van Allah." De metgezellen verschilden hierover van mening en toen het meningsverschil zo hoog opliep vroeg hij hen om te vertrekken.

Die dag benadrukte hij om de Joden, Christenen en de afgodendienaars van het Arabisch Schiereiland te verwijderen en om een goede verstandhouding te creëren met de delegaties die naar Medina zouden komen en hen te belonen. Hij maakte het belang van het gebed nadrukkelijk duidelijk en de goede verzorging van de slavinnen, waarover ze beschikten. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zei: ,,Ik heb jullie twee belangrijke zaken achtergelaten en als jullie je daaraan vasthouden zullen jullie niet dwalen: het Boek van Allah en mijn traditie "sunnah"."

32.4 De verkiezing van Abu Bakr voor het leiden van het gebed

Ondanks het feit dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ernstig ziek was, leidde hij toch steeds het gebed. Maar toen op die dag de tijdstip voor het avondgebed "i'sha" aanbrak, reinigde hij zich en viel flauw. Toen hij bijkwam, reinigde hij zich opnieuw en viel weer flauw. Hij deed dat voor de derde keer en viel opnieuw flauw. Toen stuurde hij Abu Bakr om het gebed te verrichten. Abu Bakr leidde die dagen steeds het gebed (het totaal aantal gebeden, wat hij heeft geleid, was zeventien).

Op zaterdag of zondag voelde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zich beter en ging met behulp van twee mannen naar de moskee om het middaggebed te verrichten. Abu Bakr leidde dit gebed, waarbij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, aan zijn linkerkant stond. Abu Bakr volgde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in zijn gebed waarbij de mensen Abu Bakr volgden.

32.5 De giften van de Profeet (v.z.m.h.)

Op zondag heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn jonge dienaren vrijgelaten en zeven Dinar als gift gegeven. Hij gaf zijn wapens aan de moslims en zijn harnas aan een Jood als onderpand tegen dertig "sa'e" (ongeveer zestig handenvol volkorenrogge). Toen het avond werd heeft Aïsha, moge Allah met haar tevreden zijn, haar olielamp aan een vrouw gegeven en vroeg haar wat olie.

32.6 Zijn laatste dag in dit leven

Toen het maandag was, de dag dat hij bij Aïsha zou zijn en Abu Bakr met de moslims het ochtendgebed zou verrichten, keek de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, door de gordijnen naar de biddende moslims en glimlachte. Abu Bakr en de anderen dachten dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, met hen mee wilde bidden en waren hierdoor zo verheugd dat ze van het gebed afgeleid werden. Vervolgens gaf de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, aan dat ze hun gebed moesten vervolgen en sloot de gordijnen.

Op deze dag of in deze week heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar Fatima gevraagd en fluisterde haar iets in, waardoor ze begon te huilen. Daarna fluisterde hij nog iets in haar oor, waardoor ze begon te lachen. Aïsha, moge Allah met haar tevreden zijn, vroeg haar wat dit was, maar Fatima wilde dit geheim niet prijsgeven. Nadat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was gestorven heeft Fatima het aan Aïsha verteld. Ze zei dat hij de eerste keer zei dat hij aan het sterven was ten gevolge van zijn ziekte. De tweede keer vertelde hij dat zij het eerste familielid was dat na hem zou sterven. Hij had haar ook blij gemaakt door haar te vertellen dat zij de beste vrouw van de wereldbewoners is. Fatima zag hoe moeilijk de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, het had. Ze zei: ,,Oh vader, wat moet je lijden." Hij antwoordde: ,,Je vader zal niet meer lijden na deze dag." Toen riep hij Hassan en Hussein en kuste hen en riep zijn vrouwen.

Daarna begon de pijn steeds heviger te worden. Het gif dat hij in Khaibar tijdens het eten binnen had gekregen had ook zijn werking gedaan, waardoor de pijn nog heviger werd.
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had een doekje op zijn hoofd liggen om de pijn te verzachten en als hij het benauwd kreeg haalde hij het ervan af. Hij zei: ,, Allah vervloekt de Christenen en de Joden die de graven als gebedsruimte nemen. Er zullen geen twee godsdiensten in het land van de Arabieren blijven." Dit waren de laatste woorden van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem,. Hij had herhaaldelijk tegen de mensen gezegd: ,,Het gebed, het gebed en de slavinnen waarover jullie beschikken."

32.7 Het sterven van de Profeet (v.z.m.h.)

Toen de tekenen van het sterven zich aan begonnen te dienen, drukte Aïsha de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, tegen haar borst aan. De broer van Aïsh Abdurrahman had een "siwak" bij zich. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, keek ernaar waarbij Aïsha begreep dat hij het wilde gebruiken. Ze vroeg hem dit en hij knikte bevestigend. Aïsha nam de "siwak" in haar mond, maakte het zacht en gaf het aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij had een kommetje water en maakte steeds met een klein beetje water zijn gezicht nat en zei: ,,Er is geen andere god behalve Allah, de dood heeft indicaties." Toen hief hij zijn hand op, keek tegelijkertijd naar boven en bewoog zijn lippen.

Aïsha probeerde goed te luisteren en hoorde hem zeggen: ,,Ik hoop dat ik bij de mensen zal zijn, die Allah Zijn Gunsten heeft geschonken, de profeten, de getrouwe gelovigen en de martelaars. Allah, vergeef mij en wees Barmhartig ." Hij herhaalde dit drie maal. Hierna verliet zijn ziel zijn lichaam en viel zijn hand slap naast zijn lichaam. Dit gebeurde op maandag, de twaalfde dag van de maand Rabi'e I van in het jaar 11 hijri toen de zon haar hoogste punt bereikte. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, werd drieënzestig jaar. Allah heeft ons het leven geschonken en wij zullen tot hem terugkeren.

32.8 De radeloosheid van de metgezellen en de positie van Abu Bakr

Het nieuws van de dood van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verspreidde zich direct onder de metgezellen. Voor hen hadden wereldse zaken geen waarde meer en ze raakten in een overspannen toestand. Er was geen mooiere dag dan de dag dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, naar Medina kwam en er was geen droevige dag dan de dag dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, stierf. De metgezellen huilden van verdriet.

Omar Ibnulkhattab zei in de moskee: ,,De profeet is niet dood en zal niet doodgaan totdat Allah alle huichelaars heeft vernietigd." Hij bedreigde de mensen die beweerden dat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, dood was. De metgezellen verbaasden zich over zijn gedrag en waren radeloos.

Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, stierf, was Abu Bakr in zijn huis in Sanh, omdat hij dacht dat het beter ging met hem. Hij hoorde het nieuws, ging eerst naar de moskee en sprak met niemand totdat hij naar Aïsha's huis ging. Hij ging direct naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ontblootte zijn gezicht en kuste huilend het gezicht van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Hij zei: ,,Oh profeet, voor wie ik mijn vader en moeder als losprijs had willen geven, nu is je levensreis volbracht." Abu Bakr ging naar buiten en zei: ,,Ga zitten, Omar", maar Omar weigerde te gehoorzamen. Abu Bakr gaf op en ging naar de preekstoel. De meeste gelovigen keerden zich van Omar af en schaarden zich om Abu Bakr die de mensen begon toe te spreken, waarbij hij heeft gezegd: ,,Er is geen god dan Allah en Mohammed is Zijn boodschapper. Oh gelovigen, als het Mohammed is die jullie aanbidden, weet dan dat Mohammed dood is. Maar als het Allah is die jullie aanbidden, weet dan dat Allah leeft, want Allah is onsterfelijk." Allah zegt:

"En Mohammed is niet meer dan een boodschapper, voor hem zijn de boodschappers reeds heengegaan. Als hij dan zou sterven of gedood worden: waarom zouden jullie je dan op jullie hielen omdraaien (terugvallen in geloof) En wie zich op zijn hielen zou omdraaien: het schaadt Allah niet. En Allah zal de dankbaren belonen."

Ibn A'bbas heeft gezegd: ,,Bij Allah, de mensen wisten niet dat deze vers geopenbaard was, totdat Abu Bakr het reciteerde. De mensen onthielden deze vers goed en iedereen reciteerde het hierna." En Omar zei: ,,Bij Allah, nauwelijks had ik Abu Bakr deze verzen horen voordragen of ik zakte door mijn knieën, want toen drong het pas goed tot mij door dat de profeet dood was."

32.9 Verkiezing van Abu Bakr tot Kalief

Een belangrijke zaak na de dood van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was de verkiezing van een opvolger om zijn werk voort te zetten in de zaken van het land en de mensen. Ali Ibn Abutalib vond zichzelf de geschikte persoon hiervoor omdat hij een directe bloedverwant van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was. Hij kwam samen met Zubir en andere mannen van de stam Beni Hashim in het huis van Fatima, de mensen van Alansar in het huis van Beni Sa'idah om een opvolger te benoemen.

De Almoehadjirin kwamen bij elkaar met Abu Bakr en Omar. Abu Bakr, Omar, Abu U'baydah Ibn Aldjarah en anderen gingen vervolgens naar het huis van Beni Sa'idah waar een heftige discussie ontstond.

Alansar vonden zich het meest geschikt om een opvolger uit hun midden te kiezen. Toen zei Abu Bakr: ,,Al het goede wat jullie genoemd hebben is voor jullie rekening. De Arabieren zullen alleen iemand van Quraish volgen." Hij nam de hand van Omar en Abu U'baydah en zei: ,,Jullie hebben mijn goedkeuring om een van deze twee mannen te kiezen." Alansar zeiden toen: ,,Wij willen dat een van jullie en een van ons gekozen wordt." Weer ontstond een heftige discussie.

Omar zei tegen Abu Bakr: ,,Steek je hand uit." Dit deed Abu Bakr waarna Almoehadjirin en Alansar hem trouw hebben gezworen.

32.10 De voorbereiding van de begrafenis van de Profeet (v.z.m.h.)

Op dinsdag hebben Abbas, Ali Alfadl, Qathm, de zonen van Abbas, Shaqran, Oussama Ibn Zaid en Aws Ibn Khuli de rituele lijkwassing voor de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verricht, maar zonder hem ontkleed te hebben. Abbas en zijn zonen draaide het vereerde lichaam van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, steeds om terwijl Oussama en Shaqran het besprenkelden met water. Ali waste hem en Aws liet het lichaam van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, leunen op zijn borst. Ze wasten hem drie maal met water en het extract van de lotusbloem. Het water kwam uit de bron van Said Ibn Khaithamah in Quba'e. Deze bron werd Alghars genoemd en de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, dronk altijd uit deze bron. Ze deden hem een doodskleed, bestaande uit drie stukken aan. Hij, Allah's zegen en vrede zij met hem, droeg geen onderkleed en een "amamah" (stuk doek dat hij altijd op zijn hoofd droeg).

Abu Talhah heeft zijn graf gegraven in de plaats waar hij, Allah's zegen en vrede zij met hem, gestorven is. Hij heeft zijn bed naast het graf geplaatst.

De moslims kwamen naar zijn graf om het gebed te verrichten waarbij de eerste die het gebed verrichtte zijn familie was, daarna Almoehadjirin, Alansar, de kinderen en tenslotte de vrouwen. Dit vond plaats op dinsdag aan het einde van de avond.

Naar Inhoudsopgave

33. De familieleden van de Profeet (v.z.m.h.)

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft in totaal elf of twaalf vrouwen gehad in zijn leven, waarvan negen aan het einde van zijn leven en twee of drie die zijn gestorven voordat hij, Allah's zegen en vrede zij met hem, stierf. Hieronder worden zijn vrouwen kort beschreven:

1. Moeder der gelovigen; Khadija bint Khuwailid, moge Allah met haar tevreden zijn
Zoals eerder behandeld is was de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, vijfentwintig jaar en Khadija veertig jaar, toen hij met haar trouwde. Al zijn kinderen, behalve Ibrahiem, waren samen met haar. Tijdens haar leven was hij met geen andere vrouw getrouwd. Zij stierf in Mekka in de maand Ramadan van het 10de jaar na het gezantschap. Ze is begraven in Hoedjoen in Mekka en is 65 jaar geworden.

2. Moeder der gelovigen; Sawdah bint Zum'ah, moge Allah met haar tevreden zijn
Zij was getrouwd met haar neef, Assakraan Ibn A'mr. Tijdens dit huwelijk werden zij moslim en immigreerden naar Alhabashah. Toen ze terugkeerden, stierf Assakraan. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouwde met haar in Shawal van het jaar 10 na het gezantschap, een maand na de dood van Khadija. Ze is gestorven in Medina in Shawal van het jaar 54 hijri.

3. Moeder der gelovigen; Aïsha bint Abu Bakr As-siddieq, moge Allah met haar tevreden zijn
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouwde met haar in Shawal van het jaar 11 na het gezantschap, een jaar na het huwelijk met Sawdah. Ze was zes jaar. De consumatie vond echter plaats toen zij negen jaar was. Zij was de enige maagd die Mohammed, Allah's zegen en vrede zij met hem, huwde en een van de beste geleerden onder de vrouwen in de leer van de Islam. Ze bekleedde een zeer bijzondere positie onder de moslimvrouwen, stierf 17 Ramadan in het jaar 57 of 58 hijri en is begraven in Albaqi'e.

4. Moeder der gelovigen; Hafsah bint Omar Ibnulkhattab, moge Allah met haar tevreden zijn
Ze was getrouwd met Khanies Ibn Huthafah. Deze overleed aan zijn verwondingen ten gevolge van de strijd van Badr. Na haar wachttijd trouwde zij met de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in de maand Sha'ban in het jaar 45 hijri. Ze werd 60 jaar en is begraven in Albaqi'e.

5. Moeder der gelovigen; Zainab bint Khoezaimah Alhilaliyah, moge Allah met haar tevreden zijn
Zij was getrouwd met U'baydah Ibn Alharith die tijdens de Badr-strijd stierf. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouwde met haar in de maand Ramadan van het jaar 3 hijri. In het Djahiliyah-tijdperk werd ze Oem Almasakin 'moeder der armen' genoemd; dit omdat ze zeer vrijgevig was ten opzichte van de armen en ze van voedsel voorzag. Ze is gestorven aan het eind van de maand Rabi'e II van het jaar 4 hijri. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft het dodengebed voor haar verricht.

6. Moeder der gelovigen; Oem Salamah Hind bint Abi Umayah, moge Allah met haar tevreden zijn
Ze was getrouwd met Abu Salamah en kreeg met hem kinderen. Hij is in Djoemadah II gestorven in het jaar 4 hijri. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouwde met haar in de laatste dagen van Shawal, in het jaar 4 hijri. Zij was de verstandigste vrouw en een van de beste in de leer van de Islam onder de vrouwen. Ze stierf in het jaar 59 hijri in en werd begraven in Albaqi'e. Ze werd 84 jaar oud.

7. Moeder der gelovigen; Zainab bint Djahsh Ibn Ri'ab, moge Allah met haar tevreden zijn
Haar moeder is Oemaymah, de dochter van Abdulmuttalib, tante van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Zij trouwde met Zaid Ibn Harithah en scheidde weer van hem. Zaid was een pleegzoon van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en werd daarom ook zoon van Mohammed genoemd. vr de Islam en gedurende het djahilyah-tijdperk vond men het ongeoorloofd dat een vrouw met de pleegvader van haar man trouwde. Een pleegvader werd gezien als een natuurlijke vader. Toen haar wachttijd "al'iddah" voorbij was, huwde Allah haar aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en verbood daarmee de adoptie. Dit vond plaats in de maand Thul Qi'dah van het jaar 5 hijri.

Zainab was een vrijgevige en Allahvrezende vrouw. Ze stierf in het jaar 20 hijri op een leeftijd van 53 jaar en werd in Albaqi'e begraven . Zij overleed als eerste onder de vrouwen van de profeet na zijn overlijden. Omar Ibnulkhattab heeft het dodengebed voor haar verricht.

8. Moeder der gelovigen; Djuwayriah, de dochter van Alharith, hoofd van de stam Beni Almoestaliq,moge Allah met haar tevreden zijn
Ze werd als krijgsgevangene genomen in de slag bij Beni Almoestaliq in de maand Sha'ban van het jaar 6 hijri (volgens andere overleveringen 5 hijri). Zij werd toegekend aan Thabid Ibn Qays als zijn onderdeel van de oorlogsbuit. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, verklaarde het huwelijk nietig, stelde haar in vrijheid en trouwde met haar. Naar aan-leiding hiervan werden honderd krijgsgevangenen in vrijheid gesteld omdat ze nu behoorden tot de schoonfamilie van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Djuwayriah was de meest gezegende vrouw onder haar volk n stierf in de maand Rabi'e I van het jaar 56 hijri en werd 65 jaar oud. (volgens andere overleveringen 55 hijri).

9. Moeder der gelovigen; Oem Habibah Ramlah Bint Abu Sufyan, moge Allah met haar tevreden zijn
Ze was getrouwd met Ubaydillah Ibn Djahsh en kreeg een dochter Habibah, vandaar haar bijnaam Oem Habibah (de moeder van Habibah). Ze immigreerde met haar man naar Alhabashah waar hij zich tot het Christendom bekeerde en overleed als niet-moslim "moertad", terwijlOem Habibah aan haar religie vasthield. Toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, A'mr Ibn Umayah Ad-dhamri naar Alhabashah stuurde om zijn brief aan Nadjashi te overhandigen, maakte hij kenbaar dat hij met Oem Habibah wilde trouwen. Nadjashi huwde haar aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, schonk haar vierhonderd dinar als bruidschat en stuurde haar met Shurahbiel Ibn Hasanah naar de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. De huwelijksvoltrekking vond plaats na de terugkeer van de profeet van Khaibar rond de maand Safar van het jaar 7 hijri. Zij overleed rond het jaar 42 of 44 hijri, (ook is het jaar 50 in sommige overleveringen genoemd).

10. Moeder der gelovigen; Safiyah, de dochter van Huyay Ibn Achtab, moge Allah met haar tevreden zijn
Zij was de dochter van de hoofd van de stam Beni Nadhir (een joodse stam). Zij was een afstammeling van Haaroen, vrede zij met hem, en werd als krijgsgevangene meegenomen tijdens de Khaibar-strijd waarbij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, haar voor zichzelf heeft gekozen en gevraagd of ze moslim wilde worden. Nadat zij moslim werd stelde de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, haar in vrijheid en trouwde met haar. Het huwelijksvoltrekking vond plaats onderweg naar Medina, vlak na de opening van Khaibar in het jaar 7 hijri in Sad Sahba'e. Zij overleed in het jaar 50 hijri (volgens andere overleveringen in het jaar 52 of 36) en werd begraven in Albaqi'e.

11. Moeder der gelovigen; Maymoenah Alhilaliyah, de dochter van Alharith, moge Allah met haar tevreden zijn
Zij was de zus van Loubaba, de dochter van Alharith en de vrouw van Al'abbas, moge Allah tevreden met hem zijn. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, trouwde met haar in de plaats Sirf in de maand Thul Qi'dah van het jaar 7 hijri. Volgens de meest waarschijnlijke overleveringen is zij in Sirf overleden in het jaar 61 hijri en is ook daar begraven.

Dit waren de elf vrouwen van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem; de moeders der gelovigen. Alle geleerden zijn het over dit aantal eens, behalve over Rayhanah Bint Zaid. Zij was afkom- stig uit de stam Beni Nadhir en getrouwd met een man uit Beni Quraithah. Tijdens de slag bij Beni Quraithah werd ze gevangen genomen en koos de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, haar voor zichzelf waarna hij haar vrijkocht en haar als vrouw nam in de maand Muharram in het jaar 6 hijri. Volgens sommige overleveringen heeft de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, haar niet vrijgekocht maar beschikte over haar als slavin. Nadat de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, terug was van zijn afscheidsbedevaart stierf zij en werd in Albaqi'e begraven. Behalve deze vrouwen had de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, nog één slavin: de Koptische Maria. De Koptische koning schonk haar aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, toen hij zijn brief beantwoordde. Zij was lid van een koninklijk familie. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had haar daarna voor zichzelf gehouden en kreeg een zoon van haar die hij Ibrahiem heeft genoemd. Maria stierf in het jaar 16 hijri.

Naar Inhoudsopgave

34. De kinderen van de Profeet (v.z.m.h.)

Alle kinderen van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, waren met Khadija, behalve Ibrahiem. Deze kinderen waren:

1. Alqaasim.
Hij was het oudste kind en de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, werd ook naar het kind genoemd (Abu Alqaasim). Alqaasim stierf toen hij ongeveer 2 jaar oud was.

2. Zainab.
Dit was de oudste dochter en heeft een beproeving ondergaan. De profeet,Allah's zegen en vrede zij met hem, zei over haar: ,,Zij is de beste onder mijn dochters." Ze werd na Alqaasim geboren, trouwde met Abu Al'aas Ibn Rabi'e en kreeg een zoon, die Ali werd genoemd en een dochter die Omaimah werd genoemd. De profeet, Allah' zegen en vrede zij met hem, droeg haar tijdens het gebed. Zainab is aan het begin van het jaar 8 hijri in Medina overleden.

3. Ruqayah.
Zij trouwde met Othman Ibn Affan, moge Allah met hem tevreden zijn, en kreeg een zoon van hem; Abdullah die later door een haan in zijn oog werd geprikt en op een leeftijd van zes jaar aan de gevolgen hiervan overleed. Zij overleed toen de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, in de Badr-strijd verwikkeld was.

4. Oem Kalthoem.
Zij trouwde met Othman Ibn Affan nadat Ruqayah stierf en had geen kinderen. Zij stierf in de maand Shaban van het jaar 9 hijri en is begraven en Albaqi'e. Oem Kalthoem is later getrouwd met Omar Ibnulkhattab en kreeg een kind van hem die Zaid werd genoemd. Na het overlijden van Omar Ibnulkhattab trouwde Oem Kalthoem met Awn, de zoon van haar oom Jaafar. Awn stierf ook en ze trouwde met zijn broer Mohammed. Na het overlijden van Mohammed trouwde ze met zijn broer Abdullah. Fatima is zes maanden na het overlijden van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gestorven. Deze vijf kinderen waren geboren voor het gezantschap van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem.

5. Fatima.
Zij was de jongste en de meest geliefde dochter van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Ze is de beste onder de vrouwen in het paradijs. Ze trouwde met Ali Ibn Abutalib na de slag in Badr en kreeg twee zonen; Hassan en Hussein en twee dochters; Zainab en Oem Kalthoem.

6. Abdullah.
Volgens sommige overleveringen werd hij na het gezantschap geboren, andere overleveringen stellen vast dat hij daarvoor geboren werd. Hij stierf als klein kind en was het laatste kind van de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, en Khadija

7. Ibrahiem.
Ibrahiem is de zoon van de Koptische Maria en werd in Medina geboren in de maand Djumadah I van het jaar 9 hijri. Hij stierf op 29 Shawal 10 hijri en werd zestien of achttien maanden oud. Hij werd begraven in Albaqi'e. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, heeft gezegd dat Ibrahiem zijn borstvoeding alsnog in het paradijs zou krijgen.

Naar Inhoudsopgave

35. De karaktereigenschappen en het gedrag van de Profeet (v.z.m.h.)

De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was een hele mooie man. Qua uiterlijk en gedrag was hij de perfecte mens. Er zijn tal van overleveringen hierover maar wij beperken ons tot een samenvatting daarvan:

Het gezicht
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had een blanke huid, een rond gezicht en een rode blos op zijn wangen. Hij had een enorme uitstraling. Als hij glimlachtte straalde zijn gezicht volledig. Het kijken naar hem stond gelijk aan het kijken naar de zonsopgang. Zijn zweetdruppels op zijn gezicht waren als parels. Zijn zweetgeur was aangenamer dan de geur van musk. Als hij boos werd, werd zijn gezicht zo rood als het binnenste van een granaatappel. Zijn wenkbrauwen stonden perfect in een halve maanvorm. Hij had een hoog voorhoofd en zijn wenkbrauwen liepen in elkaar over. Zijn ogen waren groot en zijn wimpers zacht en lang. Als je naar hem keek, leek het alsof zijn ogen zwart waren, al was dit maar schijn. Hij straalde licht uit, had een mooie grote mond en mooie glanzende tanden. Als hij sprak kwam een helder licht uit zijn mond. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had een sterke baardgroei met enkele witte haren.

Zijn hoofd, nek en haar
Hij was heel groot en had een groot hoofd en een lange nek. Hij had niet meer dan twintig witte haartjes op zijn hoofd en in zijn baard. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had weinig rimpels en droeg een middenscheiding in zijn haar.

Zijn ledematen
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, had sterke knieën, schouders en ellebogen en grote handen en voeten. Zijn handen waren zachter dan zijde, kouder dan ijs en ze roken lekkerder dan musk. Hij had een brede borstkas en was behaard van bovenaan zijn borst tot aan zijn navel en op zijn armen en benen. Zijn lichaamsbouw was mooi. Hij was niet te groot, niet te lang, maar langer dan de gemiddelde lengte. Hij was niet te dik, niet te dun en had een rechte rug.

Zijn lekkere geur
Zijn lichaam, zweetgeur en lichaamsdelen hadden een heerlijke geur. Anas, moge Allah met hem tevreden zijn, zei: ,,Ik heb nooit een geur lekkerder dan musk geroken dan bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem,". Ook zei Jabir: ,,Als de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, ergens had gelopen, wist men dat hij daar gelopen had vanwege de geur die hij achterliet." Als de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, een man begroette, dan bleef deze man een hele dag naar hem ruiken. Wanneer de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, zijn hand op het hoofd van een kindje legde wist iedereen dat het kind was aangeraakt door hem." Oem Salim heeft zijn zweetdruppels in een flesje bewaard vanwege de heerlijke geur die het verspreidde.

Zijn manier van lopen
Hij liep altijd snel en niemand kon hem bijhouden. Abu Hurairah heeft gezegd: ,,Ik heb nooit iemand gezien die sneller liep dan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem. Het leek of de aarde zich vouwde onder hem. We deden ons best hem bij te houden." Als hij kwam was hij nadrukkelijk aanwezig en als hij wegging liet hij een leegte achter. Wanneer hij zich omdraaide, draaide hij zich met zijn gehele lichaam om.

Zijn stem en zijn manier van praten
Hij sprak met een licht hese stem en in logische bewoordingen en op een respectvolle manier. Wanneer hij stil was of wanneer hij sprak straalde het respect van hem af. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, gebruikte veel lichaamstaal. Alles wat hij zei was precies goed en heel duidelijk. Niemand was zo welsprekend als hij.

Zijn gedrag
Hij was altijd vrolijk en ongecompliceerd en had een goed hart. Er was niemand die zoveel glimlachte als hij en hij was degene die het verst van boosheid verwijderd was. Hij was snel tevreden en koos altijd voor de gemakkelijke oplossing, mits het volgens de regels van de Islam was. Wanneer het niet volgens de Islam was, gebruikte hij de oplossing niet. Hij was totaal niet wraakzuchtig, behalve wanneer de naam van Allah bespot werd. De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hem, was een edelmoedig en geduldig mens. Hij had respect voor iedereen en was degene die de meeste "Hayaa'e" d.w.z. "de natuurlijke schaamte" had.

Naar Inhoudsopgave