Islaam.nl
Aftellen tot Lailat al Qadr
1. Al-Fatiha (Mekka - 7 verzen)
  De Opening الفاتحة 
2. Al-Baqara (Medina - 286 verzen)
  De Koe البقرة 
3. Aal-e-Imran (Medina - 200 verzen)
  Het Huis van Imraan آل عمران 
4. An-Nisa (Medina - 176 verzen)
  De Vrouwen النساء 
5. Al-Ma-ida (Medina - 120 verzen)
  De tafel المائدة 
6. Al-An'aam (Mekka - 165 verzen)
  Het Vee الأنعام 
7. Al-Araf (Mekka - 206 verzen)
  De Verheven Plaatsen الأعراف 
8. Al-Anfal (Medina - 75 verzen)
  De Oorlogsbuit الأنفال 
9. At-Taubah (Medina - 129 verzen)
  Berouw التوبة 
10. Yunus (Mekka - 109 verzen)
  Jonas يونس 
11. Hud (Mekka - 123 verzen)
  Hoed هود 
12. Yusuf (Mekka - 111 verzen)
  Jozef يوسف 
13. Ar-Rad (Mekka - 43 verzen)
  De Donder الرعد 
14. Ibrahim (Mekka - 52 verzen)
  Abraham ابراهيم 
15. Al-Hijr (Mekka - 99 verzen)
  Het Rotsachtige Pad الحجر 
16. An-Nahl (Mekka - 128 verzen)
  De Bij النحل 
17. Al-Isra (Mekka - 111 verzen)
  De Nachtelijke Tocht الإسراء 
18. Al-Kahf (Mekka - 110 verzen)
  De Grot الكهف 
19. Maryam (Mekka - 98 verzen)
  Mariam مريم 
20. Taha (Mekka - 135 verzen)
  Taa Haa طه 
21. Al-Ambiya (Mekka - 112 verzen)
  De Profeten الأنبياء 
22. Al-Hajj (Medina - 78 verzen)
  De Pilgrimstocht الحج 
23. Al-Mumenoon (Mekka - 118 verzen)
  De Gelovigen المؤمنون 
24. An-Noor (Medina - 64 verzen)
  Het Licht النور 
25. Al-Furqan (Mekka - 77 verzen)
  Het Criterion الفرقان 
26. Ash-Shuara (Mekka - 227 verzen)
  De Dichters الشعراء 
27. An-Naml (Mekka - 93 verzen)
  De Mieren النمل 
28. Al-Qasas (Mekka - 88 verzen)
  De Verhalen القصص 
29. Al-Ankaboot (Mekka - 69 verzen)
  De Spin العنكبوت 
30. Ar-Room (Mekka - 60 verzen)
  De Romeinen الروم 
31. Luqman (Mekka - 34 verzen)
  De Wijzen لقمان 
32. As-Sajda (Mekka - 30 verzen)
  De Aanbidding السجدة 
33. Al-Ahzab (Medina - 73 verzen)
  De Bondgenoten الأحزاب 
34. Saba (Mekka - 54 verzen)
  De Stad van Saba سبإ 
35. Fatir (Mekka - 45 verzen)
  De Schepper فاطر 
36. Ya Seen (Mekka - 83 verzen)
  Jaa Sien يس 
37. As-Saaffat (Mekka - 182 verzen)
  Zij die in de Rangen behoren الصافات 
38. Sad (Mekka - 88 verzen)
  Saad ص 
39. Az-Zumar (Mekka - 75 verzen)
  De Groupen الزمر 
40. Al-Ghafir (Mekka - 85 verzen)
  De gelover غافر 
41. Fussilat (Mekka - 54 verzen)
  Fussilat فصلت 
42. Ash-Shura (Mekka - 53 verzen)
  De Consultatie الشورى 
43. Az-Zukhruf (Mekka - 89 verzen)
  Gouden Juwelen الزخرف 
44. Ad-Dukhan (Mekka - 59 verzen)
  De Rook الدخان 
45. Al-Jathiya (Mekka - 37 verzen)
  Het Knielen الجاثية 
46. Al-Ahqaf (Mekka - 35 verzen)
  Bochtige Zandpaden الأحقاف 
47. Muhammad (Medina - 38 verzen)
  Mohammed محمد 
48. Al-Fath (Medina - 29 verzen)
  Overwinning الفتح 
49. Al-Hujuraat (Medina - 18 verzen)
  De Vertrekken aan de Binnenkant الحجرات 
50. Qaf (Mekka - 45 verzen)
  Qaaf ق 
51. Adh-Dhariyat (Mekka - 60 verzen)
  De Winden die verspreiden الذاريات 
52. At-Tur (Mekka - 49 verzen)
  De Berg الطور 
53. An-Najm (Mekka - 62 verzen)
  De Ster النجم 
54. Al-Qamar (Mekka - 55 verzen)
  De Maan القمر 
55. Al-Rahman (Mekka - 78 verzen)
  De Meest Gracieuze الرحمن 
56. Al-Waqia (Mekka - 96 verzen)
  De Onoverkomenlijke Gebeurtenis الواقعة 
57. Al-Hadid (Medina - 29 verzen)
  Het Ijzer الحديد 
58. Al-Mujadila (Medina - 22 verzen)
  De Vrouw die Pleidt المجادلة 
59. Al-Hashr (Medina - 24 verzen)
  De Bijeenkomst الحشر 
60. Al-Mumtahina (Medina - 13 verzen)
  De Vrouw die Ondervraagt zal worden الممتحنة 
61. As-Saff (Medina - 14 verzen)
  De Strijdplaats الصف 
62. Al-Jumua (Medina - 11 verzen)
  De Vrijdag (Bijeenkomst) الجمعة 
63. Al-Munafiqoon (Medina - 11 verzen)
  De Huichelaars المنافقون 
64. At-Taghabun (Mekka - 18 verzen)
  Beider Verlies en Winst التغابن 
65. At-Talaq (Medina - 12 verzen)
  De Scheiding الطلاق 
66. At-Tahrim (Medina - 12 verzen)
  Denkende dat iets Verboden is التحريم 
67. Al-Mulk (Mekka - 30 verzen)
  De Dominie الملك 
68. Al-Qalam (Mekka - 52 verzen)
  De Pen القلم 
69. Al-Haaqqa (Mekka - 52 verzen)
  De Zekere Realiteit الحاقة 
70. Al-Maarij (Mekka - 44 verzen)
  De Manieren van Ascentie المعارج 
71. Nooh (Mekka - 28 verzen)
  Noach نوح 
72. Al-Jinn (Mekka - 28 verzen)
  De Djinn الجن 
73. Al-Muzzammil (Mekka - 20 verzen)
  Gevouwen in Kleding المزمل 
74. Al-Muddathir (Mekka - 56 verzen)
  Iemand die Gebundeld is المدثر 
75. Al-Qiyama (Mekka - 40 verzen)
  De Resurrectie القيامة 
76. Al-Insan (Mekka - 31 verzen)
  De Tijd, De Mensen الانسان 
77. Al-Mursalat (Mekka - 50 verzen)
  Zij Die Gezonden Waren المرسلات 
78. An-Naba (Mekka - 40 verzen)
  Het Nieuws النبإ 
79. An-Naziat (Mekka - 46 verzen)
  An-Naziaat النازعات 
80. Abasa (Mekka - 42 verzen)
  Hij Fronsde عبس 
81. At-Takwir (Mekka - 29 verzen)
  Het Opvouwen التكوير 
82. AL-Infitar (Mekka - 19 verzen)
  Het Klievende الإنفطار 
83. Al-Mutaffifin (Mekka - 36 verzen)
  Daden in fraude المطففين 
84. Al-Inshiqaq (Mekka - 25 verzen)
  De Splijting الإنشقاق 
85. Al-Burooj (Mekka - 22 verzen)
  De Tekens van de Zodiak البروج 
86. At-Tariq (Mekka - 17 verzen)
  De Nachtelijke Bezoeker الطارق 
87. Al-Ala (Mekka - 19 verzen)
  De Allehoogste الأعلى 
88. Al-Ghashiya (Mekka - 26 verzen)
  Het Overweldigende Evenement الغاشية 
89. Al-Fajr (Mekka - 30 verzen)
  De Dageraad الفجر 
90. Al-Balad (Mekka - 20 verzen)
  De Stad البلد 
91. Ash-Shams (Mekka - 15 verzen)
  De Zon الشمس 
92. Al-Lail (Mekka - 21 verzen)
  De Nacht الليل 
93. Ad-Dhuha (Mekka - 11 verzen)
  De Glorieuze Ochtend الضحى 
94. Al-Inshirah (Mekka - 8 verzen)
  De Expansie الشرح 
95. At-Tin (Mekka - 8 verzen)
  De Vijg التين 
96. Al-Alaq (Mekka - 19 verzen)
  Het Geronnen Bloed العلق 
97. Al-Qadr (Mekka - 5 verzen)
  De Waardevolle Nacht القدر 
98. Al-Bayyina (Medina - 8 verzen)
  Het Uitsluitende Bewijs البينة 
99. Al-Zalzala (Mekka - 8 verzen)
  Het Geschudek الزلزلة 
100. Al-Adiyat (Mekka - 11 verzen)
  Zij Die Rennen العاديات 
101. Al-Qaria (Mekka - 11 verzen)
  De Dag van Oproering القارعة 
102. At-Takathur (Mekka - 8 verzen)
  Opstapelen التكاثر 
103. Al-Asr (Mekka - 3 verzen)
  De Tijd door de Tijden العصر 
104. Al-Humaza (Mekka - 9 verzen)
  De Schandaal Verspreider الهمزة 
105. Al-fil (Mekka - 5 verzen)
  De Olifant الفيل 
106. Quraish (Mekka - 4 verzen)
  Qoraisj قريش 
107. Al-Maun (Mekka - 7 verzen)
  De Noden van Buren الماعون 
108. Al-Kauther (Mekka - 3 verzen)
  Overvloed الكوثر 
109. Al-Kafiroon (Mekka - 6 verzen)
  De Ongelovigen الكافرون 
110. An-Nasr (Medina - 3 verzen)
  De Overwinning النصر 
111. Al-Masadd (Mekka - 5 verzen)
  De Palmvezel, De Vlam المسد 
112. Al-Ikhlas (Mekka - 4 verzen)
  Zuiverheid van Geloof الإخلاص 
113. Al-Falaq (Mekka - 5 verzen)
  De Dauw الفلق 
114. An-Nas (Mekka - 6 verzen)
  De Mensheid الناس 

بِسْمِ اللَّهِ الرَّحْمَٰنِ الرَّحِيمِ وَالصَّافَّاتِ صَفًّا
Waalssaffati saffan
(1). Bij hen die in rijen staan (de Engelen).
فَالزَّاجِرَاتِ زَجْرًا
Faalzzajirati zajran
(2). Die de wolken voortdrijven.
فَالتَّالِيَاتِ ذِكْرًا
Faalttaliyati thikran
(3). Die de Vermaning (de Koran) voordragen.
إِنَّ إِلَٰهَكُمْ لَوَاحِدٌ
Inna ilahakum lawahidun
(4). Voorwaar, jullie God is zeker Eén.
رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا وَرَبُّ الْمَشَارِقِ
Rabbu alssamawati waalardi wama baynahuma warabbu almashariqi
(5). De Heer van de hemelen en de aarde en wat er tussen is en de Heer van de plaatsen van zonsopgang.
إِنَّا زَيَّنَّا السَّمَاءَ الدُّنْيَا بِزِينَةٍ الْكَوَاكِبِ
Inna zayyanna alssamaa alddunya bizeenatin alkawakibi
(6). Voorwaar, Wij hebben de nabije hemel gesierd met een veniering: de sterren.
وَحِفْظًا مِنْ كُلِّ شَيْطَانٍ مَارِدٍ
Wahifthan min kulli shaytanin maridin
(7). En als bescherming tegen alle opstandige Satans.
لَا يَسَّمَّعُونَ إِلَى الْمَلَإِ الْأَعْلَىٰ وَيُقْذَفُونَ مِنْ كُلِّ جَانِبٍ
La yassammaAAoona ila almalai alaAAla wayuqthafoona min kulli janibin
(8). Zij kunnen niet luisteren bij de hoogste groep (de Engelen). Er wordt naar hen geworpen vanuit alle kanten.
دُحُورًا ۖ وَلَهُمْ عَذَابٌ وَاصِبٌ
Duhooran walahum AAathabun wasibun
(9). Ter verjaging. En voor hen is er een ononderbroken bestraffing.
إِلَّا مَنْ خَطِفَ الْخَطْفَةَ فَأَتْبَعَهُ شِهَابٌ ثَاقِبٌ
Illa man khatifa alkhatfata faatbaAAahu shihabun thaqibun
(10). Behalve wie afluisterend luistert: een gloeiende vlam achtervolgt hem.
فَاسْتَفْتِهِمْ أَهُمْ أَشَدُّ خَلْقًا أَمْ مَنْ خَلَقْنَا ۚ إِنَّا خَلَقْنَاهُمْ مِنْ طِينٍ لَازِبٍ
Faistaftihim ahum ashaddu khalqan am man khalaqna inna khalaqnahum min teenin lazibin
(11). Vraag hen: "Zijn zij (de mensen) moeilijker om te scheppen of dat (hemel en aarde en wat er tussen is) wat wij hebben geschapen?" Voorwaar, Wij hebben hen van kleverige klei geschapen.
بَلْ عَجِبْتَ وَيَسْخَرُونَ
Bal AAajibta wayaskharoona
(12). Jij verbaastje zelfs omdat zij (de door jou gebracht boodschap) bespotten.
وَإِذَا ذُكِّرُوا لَا يَذْكُرُونَ
Waitha thukkiroo la yathkuroona
(13). En wanneer zij vermaand worden, dan nemen zij de Vemaning niet tot zich.
وَإِذَا رَأَوْا آيَةً يَسْتَسْخِرُونَ
Waitha raaw ayatan yastaskhiroona
(14). En wanneer zij een Teken (een goddelijk wonder) zien, dan bespotten zij.
وَقَالُوا إِنْ هَٰذَا إِلَّا سِحْرٌ مُبِينٌ
Waqaloo in hatha illa sihrun mubeenun
(15). En zij zeggen: "Dit is niets dan duidelijke tovenarij."
أَإِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًا وَعِظَامًا أَإِنَّا لَمَبْعُوثُونَ
Aitha mitna wakunna turaban waAAithaman ainna lamabAAoothoona
(16). Als wij al dood zijn en tot aarde en beenderen zijn geworden; zullen wij dan zeker opgewekt worden?
أَوَآبَاؤُنَا الْأَوَّلُونَ
Awaabaona alawwaloona
(17). En ook onze voorvaderen?"
قُلْ نَعَمْ وَأَنْتُمْ دَاخِرُونَ
Qul naAAam waantum dakhiroona
(18). Zeg: "Ja, en jullie zullen vemederd zijn."
فَإِنَّمَا هِيَ زَجْرَةٌ وَاحِدَةٌ فَإِذَا هُمْ يَنْظُرُونَ
Fainnama hiya zajratun wahidatun faitha hum yanthuroona
(19). Het is dan slechts één bliksemslag, waarna zij om zich heen kijken.
وَقَالُوا يَا وَيْلَنَا هَٰذَا يَوْمُ الدِّينِ
Waqaloo ya waylana hatha yawmu alddeeni
(20). En zij zullen zeggen: "Wee ons, dit is de Dag des Oordeels."
هَٰذَا يَوْمُ الْفَصْلِ الَّذِي كُنْتُمْ بِهِ تُكَذِّبُونَ
Hatha yawmu alfasli allathee kuntum bihi tukaththiboona
(21). Dit is de Dag van de beslissing, die jullie plachten te loochenen.
احْشُرُوا الَّذِينَ ظَلَمُوا وَأَزْوَاجَهُمْ وَمَا كَانُوا يَعْبُدُونَ
Ohshuroo allatheena thalamoo waazwajahum wama kanoo yaAAbudoona
(22). (Tot de Engelen wordt gezegd:) "Verzamelt degenen die onrecht pleegden en hun gelijken en wat zij plachten te aanbidden.
مِنْ دُونِ اللَّهِ فَاهْدُوهُمْ إِلَىٰ صِرَاطِ الْجَحِيمِ
Min dooni Allahi faihdoohum ila sirati aljaheemi
(23). Naast Allah. Leidt ben dan naar de weg naar Djahîm (de Hel).
وَقِفُوهُمْ ۖ إِنَّهُمْ مَسْئُولُونَ
Waqifoohum innahum masooloona
(24). En houdt hen vast: voorwaar, zij zullen ondervraagd worden."
مَا لَكُمْ لَا تَنَاصَرُونَ
Ma lakum la tanasaroona
(25). (Er zal aan hen gevraagd worden:) "Wat is er met jullie, waarom helpen jullie elkaar niet?"
بَلْ هُمُ الْيَوْمَ مُسْتَسْلِمُونَ
Bal humu alyawma mustaslimoona
(26). Op die Dag zullen zij zich zelfs overgeven.
وَأَقْبَلَ بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍ يَتَسَاءَلُونَ
Waaqbala baAAduhum AAala baAAdin yatasaaloona
(27). En zij zullen zich tot elkaar wenden en elkaar ondervragen.
قَالُوا إِنَّكُمْ كُنْتُمْ تَأْتُونَنَا عَنِ الْيَمِينِ
Qaloo innakum kuntum tatoonana AAani alyameeni
(28). Zij (de volgelingen) zullen zeggen: "Voorwaar, jullie zijn van de rechterkant tot ons gekomen."
قَالُوا بَلْ لَمْ تَكُونُوا مُؤْمِنِينَ
Qaloo bal lam takoonoo mumineena
(29). Zij (de leiders) zullen antwoorden: "Jullie was waren zelfs geen gelovigen.
وَمَا كَانَ لَنَا عَلَيْكُمْ مِنْ سُلْطَانٍ ۖ بَلْ كُنْتُمْ قَوْمًا طَاغِينَ
Wama kana lana AAalaykum min sultanin bal kuntum qawman tagheena
(30). Ea wij hadden geen macht over jullie. Jullie waren zelfs een overtredend volk.
فَحَقَّ عَلَيْنَا قَوْلُ رَبِّنَا ۖ إِنَّا لَذَائِقُونَ
Fahaqqa AAalayna qawlu rabbina inna lathaiqoona
(31). Het Woord (van bestraffing) tot ons van Onze Heer zal daarom bewaarheid worden. Voorwaar, wij zullen het zeker proeven.
فَأَغْوَيْنَاكُمْ إِنَّا كُنَّا غَاوِينَ
Faaghwaynakum inna kunna ghaweena
(32). Wij misleidden jullie toen: voorwaar, wij waren misleiders."
فَإِنَّهُمْ يَوْمَئِذٍ فِي الْعَذَابِ مُشْتَرِكُونَ
Fainnahum yawmaithin fee alAAathabi mushtarikoona
(33). Voorwaar, zij zullen dan op die Dag in de bestraffing bijelkaar zijn.
إِنَّا كَذَٰلِكَ نَفْعَلُ بِالْمُجْرِمِينَ
Inna kathalika nafAAalu bialmujrimeena
(34). Voorwaar, zo behandelen Wij de misdadigers.
إِنَّهُمْ كَانُوا إِذَا قِيلَ لَهُمْ لَا إِلَٰهَ إِلَّا اللَّهُ يَسْتَكْبِرُونَ
Innahum kanoo itha qeela lahum la ilaha illa Allahu yastakbiroona
(35). Voorwaar, toen er tot hen gezegd werd: "Er is geen god dan Allah," toen waren zij hoogmoedig.
وَيَقُولُونَ أَئِنَّا لَتَارِكُو آلِهَتِنَا لِشَاعِرٍ مَجْنُونٍ
Wayaqooloona ainna latarikoo alihatina lishaAAirin majnoonin
(36). En zij zeggen: "Zullen wij dan onze goden achterlaten vanwege een bezeten dichter?"
بَلْ جَاءَ بِالْحَقِّ وَصَدَّقَ الْمُرْسَلِينَ
Bal jaa bialhaqqi wasaddaqa almursaleena
(37). Nee! Hij (Moehammad) is met de Waarheid gekomen en hij heeft de Gezondenen (de Profeten vóór hem) bevestigd.
إِنَّكُمْ لَذَائِقُو الْعَذَابِ الْأَلِيمِ
Innakum lathaiqoo alAAathabi alaleemi
(38). Voorwaar, jullie proeven zeker de pijnlijke bestraffing.
وَمَا تُجْزَوْنَ إِلَّا مَا كُنْتُمْ تَعْمَلُونَ
Wama tujzawna illa ma kuntum taAAmaloona
(39). En jullie worden slechts vergolden voor wat jullie hebben gedaan.
إِلَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ
Illa AAibada Allahi almukhlaseena
(40). Behalve de dienaren van Allah die zuiver in hun aanbidding zijn.
أُولَٰئِكَ لَهُمْ رِزْقٌ مَعْلُومٌ
Olaika lahum rizqun maAAloomun
(41). Zij zijn degenen voor wie er een bekende voorziening is (het Paradijs).
فَوَاكِهُ ۖ وَهُمْ مُكْرَمُونَ
Fawakihu wahum mukramoona
(42). Vruchten. En zij zijn de geëerden.
فِي جَنَّاتِ النَّعِيمِ
Fee jannati alnnaAAeemi
(43). In Tuinen van Gelukzaligheid (het Paradijs).
عَلَىٰ سُرُرٍ مُتَقَابِلِينَ
AAala sururin mutaqabileena
(44). Op rustbanken tegenover elkaar.
يُطَافُ عَلَيْهِمْ بِكَأْسٍ مِنْ مَعِينٍ
Yutafu AAalayhim bikasin min maAAeenin
(45). Onder hen wordt rondgegaan met een beker met Main (van de bron van het Paradij).
بَيْضَاءَ لَذَّةٍ لِلشَّارِبِينَ
Baydaa laththatin lilshsharibeena
(46). Helder wit, smakelijk voor de drinkers.
لَا فِيهَا غَوْلٌ وَلَا هُمْ عَنْهَا يُنْزَفُونَ
La feeha ghawlun wala hum AAanha yunzafoona
(47). Deze (drank) kent geen beneveling en zij worden er niet dronken van.
وَعِنْدَهُمْ قَاصِرَاتُ الطَّرْفِ عِينٌ
WaAAindahum qasiratu alttarfi AAeenun
(48). En bij hen zijn schonen met ingetogen blikken, met mooie ogen.
كَأَنَّهُنَّ بَيْضٌ مَكْنُونٌ
Kaannahunna baydun maknoonun
(49). Als waren zij welbewaarde eieren.
فَأَقْبَلَ بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍ يَتَسَاءَلُونَ
Faaqbala baAAduhum AAala baAAdin yatasaaloona
(50). Zij wenden zich dan tot elkaar en stellen elkaar vragen.
قَالَ قَائِلٌ مِنْهُمْ إِنِّي كَانَ لِي قَرِينٌ
Qala qailun minhum innee kana lee qareenun
(51). Een spreker onder hen zal zeggen: "Voorwaar, ik had een vriend.
يَقُولُ أَإِنَّكَ لَمِنَ الْمُصَدِّقِينَ
Yaqoolu ainnaka lamina almusaddiqeena
(52). Hij zei (vroeger tegen mij): "Voorwaar, behoor jij tot hen die (de Opstanding) bevestigen?
أَإِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًا وَعِظَامًا أَإِنَّا لَمَدِينُونَ
Aitha mitna wakunna turaban waAAithaman ainna lamadeenoona
(53). Als wij dan al dood zijn, en tot aarde en beenderen zijn geworden, zullen wij dan zeker worden beoordeld?"
قَالَ هَلْ أَنْتُمْ مُطَّلِعُونَ
Qala hal antum muttaliAAoona
(54). Hij zei (tegen de anderen in hct Paradijs): "Hebben jullie (dit) gezien?"
فَاطَّلَعَ فَرَآهُ فِي سَوَاءِ الْجَحِيمِ
FaittalaAAa faraahu fee sawai aljaheemi
(55). Toen keek hij en zag hem in het midden van Djahîm (de Hel).
قَالَ تَاللَّهِ إِنْ كِدْتَ لَتُرْدِينِ
Qala taAllahi in kidta laturdeeni
(56). Hij zei: "Bij Allah, jij hebt mij bijna in het ongeluk gestort.
وَلَوْلَا نِعْمَةُ رَبِّي لَكُنْتُ مِنَ الْمُحْضَرِينَ
Walawla niAAmatu rabbee lakuntu mina almuhdareena
(57). En als er niet de genade van mijn Heer geweest was, dan zou ik zeker tot de voorgeleiden (voor de Hel) behoren.
أَفَمَا نَحْنُ بِمَيِّتِينَ
Afama nahnu bimayyiteena
(58). Zullen wij dan niet sterven?
إِلَّا مَوْتَتَنَا الْأُولَىٰ وَمَا نَحْنُ بِمُعَذَّبِينَ
Illa mawtatana aloola wama nahnu bimuAAaththabeena
(59). Naut ons eerste sterven? En zullen wij niet worden bestraft?"
إِنَّ هَٰذَا لَهُوَ الْفَوْزُ الْعَظِيمُ
Inna hatha lahuwa alfawzu alAAatheemu
(60). Voorwaar, dat is zeker de geweldige overwinning.
لِمِثْلِ هَٰذَا فَلْيَعْمَلِ الْعَامِلُونَ
Limithli hatha falyaAAmali alAAamiloona
(61). Voor zoiets, laten de werkenden daarvoor werken.
أَذَٰلِكَ خَيْرٌ نُزُلًا أَمْ شَجَرَةُ الزَّقُّومِ
Athalika khayrun nuzulan am shajaratu alzzaqqoomi
(62). Is die ontvangst beter, of de Zaqqôem-boom (in de Hel)?
إِنَّا جَعَلْنَاهَا فِتْنَةً لِلظَّالِمِينَ
Inna jaAAalnaha fitnatan lilththalimeena
(63). Voorwaar, Wij hebben hem tot een beproeving voor de onrechtvaardigen gemaakt.
إِنَّهَا شَجَرَةٌ تَخْرُجُ فِي أَصْلِ الْجَحِيمِ
Innaha shajaratun takhruju fee asli aljaheemi
(64). Voorwaar, het is een boom die voortkomt uit de bodem van Djahîm (de Hel).
طَلْعُهَا كَأَنَّهُ رُءُوسُ الشَّيَاطِينِ
TalAAuha kaannahu ruoosu alshshayateeni
(65). De kolven ervan zijn als satanskoppen.
فَإِنَّهُمْ لَآكِلُونَ مِنْهَا فَمَالِئُونَ مِنْهَا الْبُطُونَ
Fainnahum laakiloona minha famalioona minha albutoona
(66). Voorwaar, dan zullen zij er van eten zodat zij er de buiken mee vullen.
ثُمَّ إِنَّ لَهُمْ عَلَيْهَا لَشَوْبًا مِنْ حَمِيمٍ
Thumma inna lahum AAalayha lashawban min hameemin
(67). Daarna is er voor hen een drank, gemengd met kokend water.
ثُمَّ إِنَّ مَرْجِعَهُمْ لَإِلَى الْجَحِيمِ
Thumma inna marjiAAahum laila aljaheemi
(68). Tenslotte is hun terugkeer zeker naar Djahîm.
إِنَّهُمْ أَلْفَوْا آبَاءَهُمْ ضَالِّينَ
Innahum alfaw abaahum dalleena
(69). Voorwaar, zij troffen hun vaderen in dwaling verkerend aan.
فَهُمْ عَلَىٰ آثَارِهِمْ يُهْرَعُونَ
Fahum AAala atharihim yuhraAAoona
(70). Toen volgden zij hen haastig in hun voetsporen.
وَلَقَدْ ضَلَّ قَبْلَهُمْ أَكْثَرُ الْأَوَّلِينَ
Walaqad dalla qablahum aktharu alawwaleena
(71). En voorzeker dwaalden vóór hen de meesten van de vroegeren.
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا فِيهِمْ مُنْذِرِينَ
Walaqad arsalna feehim munthireena
(72). En voorzeker hebben Wij uit hun midden waarschuwers gezonden,
فَانْظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُنْذَرِينَ
Faonthur kayfa kana AAaqibatu almunthareena
(73). Zie dan (O Moehammad) hoe het einde was van de gewaamshuwden.
إِلَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ
Illa AAibada Allahi almukhlaseena
(74). Behalve (het einde van) de dienaren van Allah die, zuiver in hun aanbidding zijn.
وَلَقَدْ نَادَانَا نُوحٌ فَلَنِعْمَ الْمُجِيبُونَ
Walaqad nadana noohun falaniAAma almujeeboona
(75). En voorzeker, Nôeh riep Ons aan, en Wij zijn zeker de beste verhorenden.
وَنَجَّيْنَاهُ وَأَهْلَهُ مِنَ الْكَرْبِ الْعَظِيمِ
Wanajjaynahu waahlahu mina alkarbi alAAatheemi
(76). En Wij redden hem en zijn volgelingen van de geweldige ramp.
وَجَعَلْنَا ذُرِّيَّتَهُ هُمُ الْبَاقِينَ
WajaAAalna thurriyyatahu humu albaqeena
(77). En Wij maakte zijn nakomelingen tot voortlevenden.
وَتَرَكْنَا عَلَيْهِ فِي الْآخِرِينَ
Watarakna AAalayhi fee alakhireena
(78). En Wij maakten voor hem (zijn goede naam) blijvend onder de lateren.
سَلَامٌ عَلَىٰ نُوحٍ فِي الْعَالَمِينَ
Salamun AAala noohin fee alAAalameena
(79). Vrede zij met Nôeh in de werelden.
إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ
Inna kathalika najzee almuhsineena
(80). Voorwaar, zo belonen Wij de weldoeners.
إِنَّهُ مِنْ عِبَادِنَا الْمُؤْمِنِينَ
Innahu min AAibadina almumineena
(81). Voorwaar, hij behoort tot Onze gelovip dienaren.
ثُمَّ أَغْرَقْنَا الْآخَرِينَ
Thumma aghraqna alakhareena
(82). Wij verdonken toen de anderen.
وَإِنَّ مِنْ شِيعَتِهِ لَإِبْرَاهِيمَ
Wainna min sheeAAatihi laibraheema
(83). En voorwaar, tot zijn groep behoorde zeker Ibrâhîm.
إِذْ جَاءَ رَبَّهُ بِقَلْبٍ سَلِيمٍ
Ith jaa rabbahu biqalbin saleemin
(84). (Gedenk) toen hij tot zijn Heer kwam met een zuiver hart.
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِ مَاذَا تَعْبُدُونَ
Ith qala liabeehi waqawmihi matha taAAbudoona
(85). Toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: "Wat aanbidden jullie?
أَئِفْكًا آلِهَةً دُونَ اللَّهِ تُرِيدُونَ
Aifkan alihatan doona Allahi tureedoona
(86). Wensen jullie als een verzinsel goden naast Allah?
فَمَا ظَنُّكُمْ بِرَبِّ الْعَالَمِينَ
Fama thannukum birabbi alAAalameena
(87). Wat stellen jullie je voor over de Heer der Werelden?"
فَنَظَرَ نَظْرَةً فِي النُّجُومِ
Fanathara nathratan fee alnnujoomi
(88). Hij keek toen een ogenblik naar de sterren.
فَقَالَ إِنِّي سَقِيمٌ
Faqala innee saqeemun
(89). Hij zei toen: "Voorwaar, ik ben ziek."
فَتَوَلَّوْا عَنْهُ مُدْبِرِينَ
Fatawallaw AAanhu mudbireena
(90). Toen wendden zij zich af, hem de rug toekerend.
فَرَاغَ إِلَىٰ آلِهَتِهِمْ فَقَالَ أَلَا تَأْكُلُونَ
Faragha ila alihatihim faqala ala takuloona
(91). Toen ging hij heimelijk naar hun goden en zei: "Eten jullie (dit voedsel) niet?
مَا لَكُمْ لَا تَنْطِقُونَ
Ma lakum la tantiqoona
(92). Wat is er met jullie dat jullie niet spreken?"
فَرَاغَ عَلَيْهِمْ ضَرْبًا بِالْيَمِينِ
Faragha AAalayhim darban bialyameeni
(93). Toen liep hij op hen toe en sloeg (hen) met de rechterhand.
فَأَقْبَلُوا إِلَيْهِ يَزِفُّونَ
Faaqbaloo ilayhi yaziffoona
(94). Daarop liepen zij (de veelgodenaanbidders) snel naar hem toe.
قَالَ أَتَعْبُدُونَ مَا تَنْحِتُونَ
Qala ataAAbudoona ma tanhitoona
(95). Hij zei: "Aanbidden jullie wat jullie hebben uitgehouwen?
وَاللَّهُ خَلَقَكُمْ وَمَا تَعْمَلُونَ
WaAllahu khalaqakum wama taAAmaloona
(96). Terwijl Allah jullie heeft geschapen en wat jullie maken."
قَالُوا ابْنُوا لَهُ بُنْيَانًا فَأَلْقُوهُ فِي الْجَحِيمِ
Qaloo ibnoo lahu bunyanan faalqoohu fee aljaheemi
(97). Zij zeiden: "Bouwt voor hem een bouwwerk (brandstapel) en werpt hem in liet laaiende vuur."
فَأَرَادُوا بِهِ كَيْدًا فَجَعَلْنَاهُمُ الْأَسْفَلِينَ
Faaradoo bihi kaydan fajaAAalnahumu alasfaleena
(98). Toen zij een list tegen hem wensten te beramen maakten Wij hen tot de allerlaagsten.
وَقَالَ إِنِّي ذَاهِبٌ إِلَىٰ رَبِّي سَيَهْدِينِ
Waqala innee thahibun ila rabbee sayahdeeni
(99). En hij zei (toen hun pogingen mislukt waren): "Ik wend mij tot mijn Heer, Hij zal mij leiden.
رَبِّ هَبْ لِي مِنَ الصَّالِحِينَ
Rabbi hab lee mina alssaliheena
(100). Mijn Heer, schenk mij (een zoon) van de rechtschapenen."
فَبَشَّرْنَاهُ بِغُلَامٍ حَلِيمٍ
Fabashsharnahu bighulamin haleemin
(101). Toen verkondigden Wij hem de verheugende tijding van een zachtmoedige jongen (Ismâîl).
فَلَمَّا بَلَغَ مَعَهُ السَّعْيَ قَالَ يَا بُنَيَّ إِنِّي أَرَىٰ فِي الْمَنَامِ أَنِّي أَذْبَحُكَ فَانْظُرْ مَاذَا تَرَىٰ ۚ قَالَ يَا أَبَتِ افْعَلْ مَا تُؤْمَرُ ۖ سَتَجِدُنِي إِنْ شَاءَ اللَّهُ مِنَ الصَّابِرِينَ
Falamma balagha maAAahu alssaAAya qala ya bunayya innee ara fee almanami annee athbahuka faonthur matha tara qala ya abati ifAAal ma tumaru satajidunee in shaa Allahu mina alssabireena
(102). Toen hij de leeftijd had bereikt waarop hij hem (Ibrâhîm) kon helpen, zei hij: "O mijn zoon, voorwaar, ik heb in een droom gezien dat ik jou zal offeren, zeg mij hoe jij daarover denkt," Hij zei: "O mijn vader, doe wat u is bevolen, U zult vinden dat ik, als Allah het wil, tot de geduldigen behoor."
فَلَمَّا أَسْلَمَا وَتَلَّهُ لِلْجَبِينِ
Falamma aslama watallahu liljabeeni
(103). Toen zij zich (aan Allah) hadden overgegeven en hij hem op zijn slaap had gelegd (om te offeren).
وَنَادَيْنَاهُ أَنْ يَا إِبْرَاهِيمُ
Wanadaynahu an ya ibraheemu
(104). Toen riepen Wij tot hem: "O Ibrâhîm!
قَدْ صَدَّقْتَ الرُّؤْيَا ۚ إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ
Qad saddaqta alrruya inna kathalika najzee almuhsineena
(105). Waarlijk, jij hebt de droom in waarheid vervuld. Voorwaar, zo belonen Wij de weldoeners."
إِنَّ هَٰذَا لَهُوَ الْبَلَاءُ الْمُبِينُ
Inna hatha lahuwa albalao almubeenu
(106). Voorwaar, dat is zeker de duidelijke beproeving.
وَفَدَيْنَاهُ بِذِبْحٍ عَظِيمٍ
Wafadaynahu bithibhin AAatheemin
(107). En Wij gaven hem ter vervanging een groot offerdier.
وَتَرَكْنَا عَلَيْهِ فِي الْآخِرِينَ
Watarakna AAalayhi fee alakhireena
(108). En Wij maakten voor hem (zijn goede naam) blijvend onder de lateren.
سَلَامٌ عَلَىٰ إِبْرَاهِيمَ
Salamun AAala ibraheema
(109). Vrede zij met Ibrâhîm.
كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ
Kathalika najzee almuhsineena
(110). Zo belonen Wij de weldoeners.
إِنَّهُ مِنْ عِبَادِنَا الْمُؤْمِنِينَ
Innahu min AAibadina almumineena
(111). Voorwaar, hij behoort tot Onze gelovige dienaren.
وَبَشَّرْنَاهُ بِإِسْحَاقَ نَبِيًّا مِنَ الصَّالِحِينَ
Wabashsharnahu biishaqa nabiyyan mina alssaliheena
(112). En Wij verkondigden hem de verheugende tijding over (de geboorte van) Ishâq, als een Profeet van de rechtschapenen.
وَبَارَكْنَا عَلَيْهِ وَعَلَىٰ إِسْحَاقَ ۚ وَمِنْ ذُرِّيَّتِهِمَا مُحْسِنٌ وَظَالِمٌ لِنَفْسِهِ مُبِينٌ
Wabarakna AAalayhi waAAala ishaqa wamin thurriyyatihima muhsinun wathalimun linafsihi mubeenun
(113). En Wij zegenden hem en Ishâq. En onder kun nakomelingen zijn er die weldoener zijn en (ook) die duidelijk onrechtvaardig voor zichzelf zijn.
وَلَقَدْ مَنَنَّا عَلَىٰ مُوسَىٰ وَهَارُونَ
Walaqad mananna AAala moosa waharoona
(114). En voorzeker, Wij hebben Môesa en Hârôen begenadigd.
وَنَجَّيْنَاهُمَا وَقَوْمَهُمَا مِنَ الْكَرْبِ الْعَظِيمِ
Wanajjaynahuma waqawmahuma mina alkarbi alAAatheemi
(115). En Wij hebben hen beiden en hun volk gered van de geweldige ramp.
وَنَصَرْنَاهُمْ فَكَانُوا هُمُ الْغَالِبِينَ
Wanasarnahum fakanoo humu alghalibeena
(116). En Wij hielpen hen, waarop zij de overwinnaars werden.
وَآتَيْنَاهُمَا الْكِتَابَ الْمُسْتَبِينَ
Waataynahuma alkitaba almustabeena
(117). En Wij gaven hun de verduidelijkende Schrift (de Taurât).
وَهَدَيْنَاهُمَا الصِّرَاطَ الْمُسْتَقِيمَ
Wahadaynahuma alssirata almustaqeema
(118). En Wij hebben Hen op het rechte Pad geleid.
وَتَرَكْنَا عَلَيْهِمَا فِي الْآخِرِينَ
Watarakna AAalayhima fee alakhireena
(119). En Wij maakten voor hen (hun goede naam) blijvend onder de lateren.
سَلَامٌ عَلَىٰ مُوسَىٰ وَهَارُونَ
Salamun AAala moosa waharoona
(120). Vrede zij met Môcsa en Harôen.
إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ
Inna kathalika najzee almuhsineena
(121). Voorwaar, zo belonen Wij de weldoeners.
إِنَّهُمَا مِنْ عِبَادِنَا الْمُؤْمِنِينَ
Innahuma min AAibadina almumineena
(122). Voorwaar, zij behoren tot Onze gelovige dienaren.
وَإِنَّ إِلْيَاسَ لَمِنَ الْمُرْسَلِينَ
Wainna ilyasa lamina almursaleena
(123). En voorwaar. Ilyâs behoort zeker tot de Gezondenen.
إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ أَلَا تَتَّقُونَ
Ith qala liqawmihi ala tattaqoona
(124). (Gedenkt) toen hij tot zijn volk zei: "Vrezen jullie (Allah) niet?
أَتَدْعُونَ بَعْلًا وَتَذَرُونَ أَحْسَنَ الْخَالِقِينَ
AtadAAoona baAAlan watatharoona ahsana alkhaliqeena
(125). Aanbidden jullie Bal (een afgod) en verlaten jullie de Beste der Scheppers?
اللَّهَ رَبَّكُمْ وَرَبَّ آبَائِكُمُ الْأَوَّلِينَ
Allaha rabbakum warabba abaikumu alawwaleena
(126). Allah is jullie Heer en de Heer van jullie voorvaderen."
فَكَذَّبُوهُ فَإِنَّهُمْ لَمُحْضَرُونَ
Fakaththaboohu fainnahum lamuhdaroona
(127). Toen loochenden zij hem, daarom worden zij zeker voorgeleiden (voor de bestraffing).
إِلَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ
Illa AAibada Allahi almukhlaseena
(128). Behalve de dienaren van Allah die zuiver in hun aanbidding zijn.
وَتَرَكْنَا عَلَيْهِ فِي الْآخِرِينَ
Watarakna AAalayhi fee alakhireena
(129). En Wij maakten voor hem (zijn goede naam) blijvend onder de lateren.
سَلَامٌ عَلَىٰ إِلْ يَاسِينَ
Salamun AAala il yaseena
(130). Vrede zij met Ilyâs.
إِنَّا كَذَٰلِكَ نَجْزِي الْمُحْسِنِينَ
Inna kathalika najzee almuhsineena
(131). Voorwaar, zo belonen wij de weldoeners.
إِنَّهُ مِنْ عِبَادِنَا الْمُؤْمِنِينَ
Innahu min AAibadina almumineena
(132). Voorwaar, hij behoort tot Onze gelovige dienaren.
وَإِنَّ لُوطًا لَمِنَ الْمُرْسَلِينَ
Wainna lootan lamina almursaleena
(133). En voorwaar, Lôeth behoort zeker tot de gezondenen.
إِذْ نَجَّيْنَاهُ وَأَهْلَهُ أَجْمَعِينَ
Ith najjaynahu waahlahu ajmaAAeena
(134). (Gedenk) toen Wij hem en zijn volgelingen allen hebben gered.
إِلَّا عَجُوزًا فِي الْغَابِرِينَ
Illa AAajoozan fee alghabireena
(135). Behalve een vrouw (zijn echtgenote) die tot de achterblijvers behoorde.
ثُمَّ دَمَّرْنَا الْآخَرِينَ
Thumma dammarna alakhareena
(136). Vervolgens vernietigden Wij de overigen.
وَإِنَّكُمْ لَتَمُرُّونَ عَلَيْهِمْ مُصْبِحِينَ
Wainnakum latamurroona AAalayhim musbiheena
(137). En voorwaar, jullie gaan in de ochtend aan hen (de ruïnes van hun steden) voorbij.
وَبِاللَّيْلِ ۗ أَفَلَا تَعْقِلُونَ
Wabiallayli afala taAAqiloona
(138). En ook in de nacht, denken jullie dan niet na?
وَإِنَّ يُونُسَ لَمِنَ الْمُرْسَلِينَ
Wainna yoonusa lamina almursaleena
(139). En voorwaar, Yôenoes behoort zeker tot de gezondenen.
إِذْ أَبَقَ إِلَى الْفُلْكِ الْمَشْحُونِ
Ith abaqa ila alfulki almashhooni
(140). (Gedenkt) toen hij wegliep naar het volgeladen schip.
فَسَاهَمَ فَكَانَ مِنَ الْمُدْحَضِينَ
Fasahama fakana mina almudhadeena
(141). Toen lootte hij (om een plaats erop) en bij behoorde daarop tot de verliezers.
فَالْتَقَمَهُ الْحُوتُ وَهُوَ مُلِيمٌ
Failtaqamahu alhootu wahuwa muleemun
(142). Toen slokte de vis hem op en hij verweet zichzelf.
فَلَوْلَا أَنَّهُ كَانَ مِنَ الْمُسَبِّحِينَ
Falawla annahu kana mina almusabbiheena
(143). En als hij niet tot degenen die de Glorie van Allah prezen behoord had.
لَلَبِثَ فِي بَطْنِهِ إِلَىٰ يَوْمِ يُبْعَثُونَ
Lalabitha fee batnihi ila yawmi yubAAathoona
(144). Zou hij zeker in zijn buik zijn gebleven, tot de Dag waarop zij worden opgewekt.
فَنَبَذْنَاهُ بِالْعَرَاءِ وَهُوَ سَقِيمٌ
Fanabathnahu bialAAarai wahuwa saqeemun
(145). Toen wierpen Wij hem eruit, op een kale vlakte, en hij was ziek.
وَأَنْبَتْنَا عَلَيْهِ شَجَرَةً مِنْ يَقْطِينٍ
Waanbatna AAalayhi shajaratan min yaqteenin
(146). En Wij deden over hem een boom groeien met veel bladeren.
وَأَرْسَلْنَاهُ إِلَىٰ مِائَةِ أَلْفٍ أَوْ يَزِيدُونَ
Waarsalnahu ila miati alfin aw yazeedoona
(147). En Wij zonden hem naar een honderdduizendtal (volgelingen) of meer.
فَآمَنُوا فَمَتَّعْنَاهُمْ إِلَىٰ حِينٍ
Faamanoo famattaAAnahum ila heenin
(148). Daarop geloofden zij en Wij schonken hun genietingen, voor een bepaalde tijd.
فَاسْتَفْتِهِمْ أَلِرَبِّكَ الْبَنَاتُ وَلَهُمُ الْبَنُونَ
Faistaftihim alirabbika albanatu walahumu albanoona
(149). Vraag hen (de ongelovigen), of voor jouw Heer de dochters zijn en voor hen de zonen.
أَمْ خَلَقْنَا الْمَلَائِكَةَ إِنَاثًا وَهُمْ شَاهِدُونَ
Am khalaqna almalaikata inathan wahum shahidoona
(150). Hebben Wij de Engelen als vrouwen geschapen en waren zij getuigen?
أَلَا إِنَّهُمْ مِنْ إِفْكِهِمْ لَيَقُولُونَ
Ala innahum min ifkihim layaqooloona
(151). Weet dat zij wegens hun verzonnen leugens zeker zullen zeggen:
وَلَدَ اللَّهُ وَإِنَّهُمْ لَكَاذِبُونَ
Walada Allahu wainnahum lakathiboona
(152). "Allah heeft kinderen verwekt." Voorwaar, zij zijn zeker leugenaars.
أَصْطَفَى الْبَنَاتِ عَلَى الْبَنِينَ
Astafa albanati AAala albaneena
(153). Heeft Hij dochters verkozen boven zonen?
مَا لَكُمْ كَيْفَ تَحْكُمُونَ
Ma lakum kayfa tahkumoona
(154). Wat is er met jullie? Hoe beoordelen jullie?
أَفَلَا تَذَكَّرُونَ
Afala tathakkaroona
(155). Laten jullie je dan in iet vermanen?
أَمْ لَكُمْ سُلْطَانٌ مُبِينٌ
Am lakum sultanun mubeenun
(156). Of beschikken jullie over een duidelijk bewijs?
فَأْتُوا بِكِتَابِكُمْ إِنْ كُنْتُمْ صَادِقِينَ
Fatoo bikitabikum in kuntum sadiqeena
(157). Brengt dan jullie boek, als jullie waarachtigen zijn!
وَجَعَلُوا بَيْنَهُ وَبَيْنَ الْجِنَّةِ نَسَبًا ۚ وَلَقَدْ عَلِمَتِ الْجِنَّةُ إِنَّهُمْ لَمُحْضَرُونَ
WajaAAaloo baynahu wabayna aljinnati nasaban walaqad AAalimati aljinnatu innahum lamuhdaroona
(158). En zij verzinnen verwantschap tussen Hem en de Djinns. En voorzeker, de Djinns weten dat zij de voorgeleiden zullen zijn.
سُبْحَانَ اللَّهِ عَمَّا يَصِفُونَ
Subhana Allahi AAamma yasifoona
(159). Heilig is Allah boven wat zij toeschrijven.
إِلَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ
Illa AAibada Allahi almukhlaseena
(160). Behalve de dienaren van Allah die Hem zuiver aanbidden.
فَإِنَّكُمْ وَمَا تَعْبُدُونَ
Fainnakum wama taAAbudoona
(161). Voorwaar jullie en wat jullie aanbidden.
مَا أَنْتُمْ عَلَيْهِ بِفَاتِنِينَ
Ma antum AAalayhi bifatineena
(162). Jullie kunnen niemand tegen (het plan van) Hem te doen dwalen.
إِلَّا مَنْ هُوَ صَالِ الْجَحِيمِ
Illa man huwa sali aljaheemi
(163). Behalve degene die Djahîm (de Hel) binnengaat.
وَمَا مِنَّا إِلَّا لَهُ مَقَامٌ مَعْلُومٌ
Wama minna illa lahu maqamun maAAloomun
(164). (De Engelen zeggen:) "En er is niemand van ons, of er is voor hem een bekende plaats.
وَإِنَّا لَنَحْنُ الصَّافُّونَ
Wainna lanahnu alssaffoona
(165). En voorwaar, wij zijn degenen die in rijen staan.
وَإِنَّا لَنَحْنُ الْمُسَبِّحُونَ
Wainna lanahnu almusabbihoona
(166). En voorwaar, wij zijn zeker degenen die de Glorie van Allah prijzen."
وَإِنْ كَانُوا لَيَقُولُونَ
Wain kanoo layaqooloona
(167). En zij (de ongelovigen) zullen zeker zeggen:
لَوْ أَنَّ عِنْدَنَا ذِكْرًا مِنَ الْأَوَّلِينَ
Law anna AAindana thikran mina alawwaleena
(168). "Als wij over een Vermaning van de vruegeren hadden beschikt,
لَكُنَّا عِبَادَ اللَّهِ الْمُخْلَصِينَ
Lakunna AAibada Allahi almukhlaseena
(169). Dan zouden wij zeker tot de dienaren van Allah die Hem zuiver aanbidden hebben behoord."
فَكَفَرُوا بِهِ ۖ فَسَوْفَ يَعْلَمُونَ
Fakafaroo bihi fasawfa yaAAlamoona
(170). Maar zij verwierpen hem (de Koran), daarom zullen zij het weten.
وَلَقَدْ سَبَقَتْ كَلِمَتُنَا لِعِبَادِنَا الْمُرْسَلِينَ
Walaqad sabaqat kalimatuna liAAibadina almursaleena
(171). En voorzeker, Ons Woord is voorafgegaan aan Onze gezonden dienaren.
إِنَّهُمْ لَهُمُ الْمَنْصُورُونَ
Innahum lahumu almansooroona
(172). Voorwaar, zij zijn het die zeker geholpen zullen worden.
وَإِنَّ جُنْدَنَا لَهُمُ الْغَالِبُونَ
Wainna jundana lahumu alghaliboona
(173). Voorwaar, zij zijn Onze legers die zeker de overwinnaars zullen zijn.
فَتَوَلَّ عَنْهُمْ حَتَّىٰ حِينٍ
Fatawalla AAanhum hatta heenin
(174). Wend je (O Moehammad) dan voor een bepaalde tijd van hen (de gelovigen) af.
وَأَبْصِرْهُمْ فَسَوْفَ يُبْصِرُونَ
Waabsirhum fasawfa yubsiroona
(175). En kijk naar hen, zij zullen spoedig (de gevolgen) zien.
أَفَبِعَذَابِنَا يَسْتَعْجِلُونَ
AfabiAAathabina yastaAAjiloona
(176). Vragen zij dan Onze bestraffing te bespoedigen?
فَإِذَا نَزَلَ بِسَاحَتِهِمْ فَسَاءَ صَبَاحُ الْمُنْذَرِينَ
Faitha nazala bisahatihim fasaa sabahu almunthareena
(177). Als dan (de bestraffing) neerdaalt op hun erven, dat is dan de slechtste ochtend voor de gewaarschuwden.
وَتَوَلَّ عَنْهُمْ حَتَّىٰ حِينٍ
Watawalla AAanhum hatta heenin
(178). En wend je van hen af voor een bepaalde tijd.
وَأَبْصِرْ فَسَوْفَ يُبْصِرُونَ
Waabsir fasawfa yubsiroona
(179). En kijk, spoedig zullen zij (de bestraffing) zien.
سُبْحَانَ رَبِّكَ رَبِّ الْعِزَّةِ عَمَّا يَصِفُونَ
Subhana rabbika rabbi alAAizzati AAamma yasifoona
(180). Heilig is jouw Heer, de Heer van de Almacht, boven wat zij toeschrijven.
وَسَلَامٌ عَلَى الْمُرْسَلِينَ
Wasalamun AAala almursaleena
(181). En vrede zij met de gezondenen.
وَالْحَمْدُ لِلَّهِ رَبِّ الْعَالَمِينَ
Waalhamdu lillahi rabbi alAAalameena
(182). En alle lof zij Allah, de Heer der Werelden.