وَلَئِنْ أَذَقْنَاهُ رَحْمَةً مِنَّا مِنْ بَعْدِ ضَرَّاءَ مَسَّتْهُ لَيَقُولَنَّ هَٰذَا لِي وَمَا أَظُنُّ السَّاعَةَ قَائِمَةً وَلَئِنْ رُجِعْتُ إِلَىٰ رَبِّي إِنَّ لِي عِنْدَهُ لَلْحُسْنَىٰ ۚ فَلَنُنَبِّئَنَّ الَّذِينَ كَفَرُوا بِمَا عَمِلُوا وَلَنُذِيقَنَّهُمْ مِنْ عَذَابٍ غَلِيظٍ
Walain athaqnahu rahmatan minna min baAAdi darraa massathu layaqoolanna hatha lee wama athunnu alssaAAata qaimatan walain rujiAAtu ila rabbee inna lee AAindahu lalhusna falanunabbianna allatheena kafaroo bima AAamiloo walanutheeqannahum min AAathabin ghaleethin
(50). En als Wij hem Barmhartigheid van Ons doen proeven nadat tegenspoed hem trof, dan zal bij zeker zeggen: "Het komt mij toe, en ik denk niet dat het Uur zal komen, en als ik tot mijn Heer teruggekeerd zou worden, dan zou er zeker voor mij aan Zijn Zijde het goede zijn." En Wij zullen zeker aan degenen die niet geloofden mededelen wat zij hebben gedaan. En Wij zullen hen zeker een zware bestraffing doen proeven.