Islaam.nl
Aftellen tot Lailat al Qadr
1. Al-Fatiha (Mekka - 7 verzen)
  De Opening الفاتحة 
2. Al-Baqara (Medina - 286 verzen)
  De Koe البقرة 
3. Aal-e-Imran (Medina - 200 verzen)
  Het Huis van Imraan آل عمران 
4. An-Nisa (Medina - 176 verzen)
  De Vrouwen النساء 
5. Al-Ma-ida (Medina - 120 verzen)
  De tafel المائدة 
6. Al-An'aam (Mekka - 165 verzen)
  Het Vee الأنعام 
7. Al-Araf (Mekka - 206 verzen)
  De Verheven Plaatsen الأعراف 
8. Al-Anfal (Medina - 75 verzen)
  De Oorlogsbuit الأنفال 
9. At-Taubah (Medina - 129 verzen)
  Berouw التوبة 
10. Yunus (Mekka - 109 verzen)
  Jonas يونس 
11. Hud (Mekka - 123 verzen)
  Hoed هود 
12. Yusuf (Mekka - 111 verzen)
  Jozef يوسف 
13. Ar-Rad (Mekka - 43 verzen)
  De Donder الرعد 
14. Ibrahim (Mekka - 52 verzen)
  Abraham ابراهيم 
15. Al-Hijr (Mekka - 99 verzen)
  Het Rotsachtige Pad الحجر 
16. An-Nahl (Mekka - 128 verzen)
  De Bij النحل 
17. Al-Isra (Mekka - 111 verzen)
  De Nachtelijke Tocht الإسراء 
18. Al-Kahf (Mekka - 110 verzen)
  De Grot الكهف 
19. Maryam (Mekka - 98 verzen)
  Mariam مريم 
20. Taha (Mekka - 135 verzen)
  Taa Haa طه 
21. Al-Ambiya (Mekka - 112 verzen)
  De Profeten الأنبياء 
22. Al-Hajj (Medina - 78 verzen)
  De Pilgrimstocht الحج 
23. Al-Mumenoon (Mekka - 118 verzen)
  De Gelovigen المؤمنون 
24. An-Noor (Medina - 64 verzen)
  Het Licht النور 
25. Al-Furqan (Mekka - 77 verzen)
  Het Criterion الفرقان 
26. Ash-Shuara (Mekka - 227 verzen)
  De Dichters الشعراء 
27. An-Naml (Mekka - 93 verzen)
  De Mieren النمل 
28. Al-Qasas (Mekka - 88 verzen)
  De Verhalen القصص 
29. Al-Ankaboot (Mekka - 69 verzen)
  De Spin العنكبوت 
30. Ar-Room (Mekka - 60 verzen)
  De Romeinen الروم 
31. Luqman (Mekka - 34 verzen)
  De Wijzen لقمان 
32. As-Sajda (Mekka - 30 verzen)
  De Aanbidding السجدة 
33. Al-Ahzab (Medina - 73 verzen)
  De Bondgenoten الأحزاب 
34. Saba (Mekka - 54 verzen)
  De Stad van Saba سبإ 
35. Fatir (Mekka - 45 verzen)
  De Schepper فاطر 
36. Ya Seen (Mekka - 83 verzen)
  Jaa Sien يس 
37. As-Saaffat (Mekka - 182 verzen)
  Zij die in de Rangen behoren الصافات 
38. Sad (Mekka - 88 verzen)
  Saad ص 
39. Az-Zumar (Mekka - 75 verzen)
  De Groupen الزمر 
40. Al-Ghafir (Mekka - 85 verzen)
  De gelover غافر 
41. Fussilat (Mekka - 54 verzen)
  Fussilat فصلت 
42. Ash-Shura (Mekka - 53 verzen)
  De Consultatie الشورى 
43. Az-Zukhruf (Mekka - 89 verzen)
  Gouden Juwelen الزخرف 
44. Ad-Dukhan (Mekka - 59 verzen)
  De Rook الدخان 
45. Al-Jathiya (Mekka - 37 verzen)
  Het Knielen الجاثية 
46. Al-Ahqaf (Mekka - 35 verzen)
  Bochtige Zandpaden الأحقاف 
47. Muhammad (Medina - 38 verzen)
  Mohammed محمد 
48. Al-Fath (Medina - 29 verzen)
  Overwinning الفتح 
49. Al-Hujuraat (Medina - 18 verzen)
  De Vertrekken aan de Binnenkant الحجرات 
50. Qaf (Mekka - 45 verzen)
  Qaaf ق 
51. Adh-Dhariyat (Mekka - 60 verzen)
  De Winden die verspreiden الذاريات 
52. At-Tur (Mekka - 49 verzen)
  De Berg الطور 
53. An-Najm (Mekka - 62 verzen)
  De Ster النجم 
54. Al-Qamar (Mekka - 55 verzen)
  De Maan القمر 
55. Al-Rahman (Mekka - 78 verzen)
  De Meest Gracieuze الرحمن 
56. Al-Waqia (Mekka - 96 verzen)
  De Onoverkomenlijke Gebeurtenis الواقعة 
57. Al-Hadid (Medina - 29 verzen)
  Het Ijzer الحديد 
58. Al-Mujadila (Medina - 22 verzen)
  De Vrouw die Pleidt المجادلة 
59. Al-Hashr (Medina - 24 verzen)
  De Bijeenkomst الحشر 
60. Al-Mumtahina (Medina - 13 verzen)
  De Vrouw die Ondervraagt zal worden الممتحنة 
61. As-Saff (Medina - 14 verzen)
  De Strijdplaats الصف 
62. Al-Jumua (Medina - 11 verzen)
  De Vrijdag (Bijeenkomst) الجمعة 
63. Al-Munafiqoon (Medina - 11 verzen)
  De Huichelaars المنافقون 
64. At-Taghabun (Mekka - 18 verzen)
  Beider Verlies en Winst التغابن 
65. At-Talaq (Medina - 12 verzen)
  De Scheiding الطلاق 
66. At-Tahrim (Medina - 12 verzen)
  Denkende dat iets Verboden is التحريم 
67. Al-Mulk (Mekka - 30 verzen)
  De Dominie الملك 
68. Al-Qalam (Mekka - 52 verzen)
  De Pen القلم 
69. Al-Haaqqa (Mekka - 52 verzen)
  De Zekere Realiteit الحاقة 
70. Al-Maarij (Mekka - 44 verzen)
  De Manieren van Ascentie المعارج 
71. Nooh (Mekka - 28 verzen)
  Noach نوح 
72. Al-Jinn (Mekka - 28 verzen)
  De Djinn الجن 
73. Al-Muzzammil (Mekka - 20 verzen)
  Gevouwen in Kleding المزمل 
74. Al-Muddathir (Mekka - 56 verzen)
  Iemand die Gebundeld is المدثر 
75. Al-Qiyama (Mekka - 40 verzen)
  De Resurrectie القيامة 
76. Al-Insan (Mekka - 31 verzen)
  De Tijd, De Mensen الانسان 
77. Al-Mursalat (Mekka - 50 verzen)
  Zij Die Gezonden Waren المرسلات 
78. An-Naba (Mekka - 40 verzen)
  Het Nieuws النبإ 
79. An-Naziat (Mekka - 46 verzen)
  An-Naziaat النازعات 
80. Abasa (Mekka - 42 verzen)
  Hij Fronsde عبس 
81. At-Takwir (Mekka - 29 verzen)
  Het Opvouwen التكوير 
82. AL-Infitar (Mekka - 19 verzen)
  Het Klievende الإنفطار 
83. Al-Mutaffifin (Mekka - 36 verzen)
  Daden in fraude المطففين 
84. Al-Inshiqaq (Mekka - 25 verzen)
  De Splijting الإنشقاق 
85. Al-Burooj (Mekka - 22 verzen)
  De Tekens van de Zodiak البروج 
86. At-Tariq (Mekka - 17 verzen)
  De Nachtelijke Bezoeker الطارق 
87. Al-Ala (Mekka - 19 verzen)
  De Allehoogste الأعلى 
88. Al-Ghashiya (Mekka - 26 verzen)
  Het Overweldigende Evenement الغاشية 
89. Al-Fajr (Mekka - 30 verzen)
  De Dageraad الفجر 
90. Al-Balad (Mekka - 20 verzen)
  De Stad البلد 
91. Ash-Shams (Mekka - 15 verzen)
  De Zon الشمس 
92. Al-Lail (Mekka - 21 verzen)
  De Nacht الليل 
93. Ad-Dhuha (Mekka - 11 verzen)
  De Glorieuze Ochtend الضحى 
94. Al-Inshirah (Mekka - 8 verzen)
  De Expansie الشرح 
95. At-Tin (Mekka - 8 verzen)
  De Vijg التين 
96. Al-Alaq (Mekka - 19 verzen)
  Het Geronnen Bloed العلق 
97. Al-Qadr (Mekka - 5 verzen)
  De Waardevolle Nacht القدر 
98. Al-Bayyina (Medina - 8 verzen)
  Het Uitsluitende Bewijs البينة 
99. Al-Zalzala (Mekka - 8 verzen)
  Het Geschudek الزلزلة 
100. Al-Adiyat (Mekka - 11 verzen)
  Zij Die Rennen العاديات 
101. Al-Qaria (Mekka - 11 verzen)
  De Dag van Oproering القارعة 
102. At-Takathur (Mekka - 8 verzen)
  Opstapelen التكاثر 
103. Al-Asr (Mekka - 3 verzen)
  De Tijd door de Tijden العصر 
104. Al-Humaza (Mekka - 9 verzen)
  De Schandaal Verspreider الهمزة 
105. Al-fil (Mekka - 5 verzen)
  De Olifant الفيل 
106. Quraish (Mekka - 4 verzen)
  Qoraisj قريش 
107. Al-Maun (Mekka - 7 verzen)
  De Noden van Buren الماعون 
108. Al-Kauther (Mekka - 3 verzen)
  Overvloed الكوثر 
109. Al-Kafiroon (Mekka - 6 verzen)
  De Ongelovigen الكافرون 
110. An-Nasr (Medina - 3 verzen)
  De Overwinning النصر 
111. Al-Masadd (Mekka - 5 verzen)
  De Palmvezel, De Vlam المسد 
112. Al-Ikhlas (Mekka - 4 verzen)
  Zuiverheid van Geloof الإخلاص 
113. Al-Falaq (Mekka - 5 verzen)
  De Dauw الفلق 
114. An-Nas (Mekka - 6 verzen)
  De Mensheid الناس 

بِسْمِ اللَّهِ الرَّحْمَٰنِ الرَّحِيمِ طسم
Taseenmeem
(1). Tha Sîn Mîm.
تِلْكَ آيَاتُ الْكِتَابِ الْمُبِينِ
Tilka ayatu alkitabi almubeeni
(2). Dit zijn Verzen van het duidelijke Boek.
لَعَلَّكَ بَاخِعٌ نَفْسَكَ أَلَّا يَكُونُوا مُؤْمِنِينَ
LaAAallaka bakhiAAun nafsaka alla yakoonoo mumineena
(3). Misschien zou jij jezelf vernietigen van verdriet omdat zij geen gelovigen zijn.
إِنْ نَشَأْ نُنَزِّلْ عَلَيْهِمْ مِنَ السَّمَاءِ آيَةً فَظَلَّتْ أَعْنَاقُهُمْ لَهَا خَاضِعِينَ
In nasha nunazzil AAalayhim mina alssamai ayatan fathallat aAAnaquhum laha khadiAAeena
(4). Als Wij het gewenst hadden, hadden Wij een Teken uit de hemel tot hen doen neerdalen, zodat hun nekken ervoor gebogen bleven.
وَمَا يَأْتِيهِمْ مِنْ ذِكْرٍ مِنَ الرَّحْمَٰنِ مُحْدَثٍ إِلَّا كَانُوا عَنْهُ مُعْرِضِينَ
Wama yateehim min thikrin mina alrrahmani muhdathin illa kanoo AAanhu muAArideena
(5). Er komt geen nieuwe Vemaning van de Erbarmer tot hen, of zij wenden zich eman af.
فَقَدْ كَذَّبُوا فَسَيَأْتِيهِمْ أَنْبَاءُ مَا كَانُوا بِهِ يَسْتَهْزِئُونَ
Faqad kaththaboo fasayateehim anbao ma kanoo bihi yastahzioona
(6). Voorzeker, zij loochenden, maar berichten over wat zij plachten te bespotten zullen tot hen komen.
أَوَلَمْ يَرَوْا إِلَى الْأَرْضِ كَمْ أَنْبَتْنَا فِيهَا مِنْ كُلِّ زَوْجٍ كَرِيمٍ
Awalam yaraw ila alardi kam anbatna feeha min kulli zawjin kareemin
(7). Kijken zij dan aiet naar de aarde, hoeveel Wij er van allerlei rijke soorten grwassen op doen groeien?
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُمْ مُؤْمِنِينَ
Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mumineena
(8). Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ
Wainna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
(9). En voorwaar, jouw Heer: Hij is zeker de Almachtige, Meest Barmhartige.
وَإِذْ نَادَىٰ رَبُّكَ مُوسَىٰ أَنِ ائْتِ الْقَوْمَ الظَّالِمِينَ
Waith nada rabbuka moosa ani iti alqawma alththalimeena
(10). (Gedenk) toen jouw Heer Môesa opriep: "Ga naar het volk van de onrechtvaardigen.
قَوْمَ فِرْعَوْنَ ۚ أَلَا يَتَّقُونَ
Qawma firAAawna ala yattaqoona
(11). Het volk van Firaun, vrezen zij (Allah) niet?
قَالَ رَبِّ إِنِّي أَخَافُ أَنْ يُكَذِّبُونِ
Qala rabbi innee akhafu an yukaththibooni
(12). Hij (Môesa) zei: "Mijn Heer, ik ben bang dat zij mij loochenen.
وَيَضِيقُ صَدْرِي وَلَا يَنْطَلِقُ لِسَانِي فَأَرْسِلْ إِلَىٰ هَارُونَ
Wayadeequ sadree wala yantaliqu lisanee faarsil ila haroona
(13). En dat mijn borst zich zal vernauwen en dat ik niet vloeiend zal spreken, zend daarom (de Engel) naar Hârôen.
وَلَهُمْ عَلَيَّ ذَنْبٌ فَأَخَافُ أَنْ يَقْتُلُونِ
Walahum AAalayya thanbun faakhafu an yaqtulooni
(14). En zij hebben (een beschuldiging van) een misdaad tegen mij en ik ben bang dat zij mij zullen doden."
قَالَ كَلَّا ۖ فَاذْهَبَا بِآيَاتِنَا ۖ إِنَّا مَعَكُمْ مُسْتَمِعُونَ
Qala kalla faithhaba biayatina inna maAAakum mustamiAAoona
(15). Hij (Allah) zei: "Nee, gaat dus beiden met Onze Tekenen: voorwaar, Wij zijn met jullie, luisterend.
فَأْتِيَا فِرْعَوْنَ فَقُولَا إِنَّا رَسُولُ رَبِّ الْعَالَمِينَ
Fatiya firAAawna faqoola inna rasoolu rabbi alAAalameena
(16). Gaat daarom naar Firaun en zegt: "Voorwaar, wij zijn de Boodschappers van de Heer der Werelden.
أَنْ أَرْسِلْ مَعَنَا بَنِي إِسْرَائِيلَ
An arsil maAAana banee israeela
(17). Zend de Kinderen van Israël met ons."
قَالَ أَلَمْ نُرَبِّكَ فِينَا وَلِيدًا وَلَبِثْتَ فِينَا مِنْ عُمُرِكَ سِنِينَ
Qala alam nurabbika feena waleedan walabithta feena min AAumurika sineena
(18). Hij (Firaun) zei: "Hebben wij jou niet als een kind onder ons opgevoed en verbleef jij geen jaren van jouw leven onder ons?
وَفَعَلْتَ فَعْلَتَكَ الَّتِي فَعَلْتَ وَأَنْتَ مِنَ الْكَافِرِينَ
WafaAAalta faAAlataka allatee faAAalta waanta mina alkafireena
(19). En jij deed wat jij deed en jij behooft tot de ondankbaren."
قَالَ فَعَلْتُهَا إِذًا وَأَنَا مِنَ الضَّالِّينَ
Qala faAAaltuha ithan waana mina alddalleena
(20). Hij (Môesa) zei: "Ik heb dat gedaan toen ik tot de onnadenkenden behoorde.
فَفَرَرْتُ مِنْكُمْ لَمَّا خِفْتُكُمْ فَوَهَبَ لِي رَبِّي حُكْمًا وَجَعَلَنِي مِنَ الْمُرْسَلِينَ
Fafarartu minkum lamma khiftukum fawahaba lee rabbee hukman wajaAAalanee mina almursaleena
(21). Dus vluchtte ik weg toen ik bang voor jullie was. Daarop heeft mijn Heer aan mij Wijsheid ij gegeven en gemaakt dat ik tot de Boodschappers behoorde.
وَتِلْكَ نِعْمَةٌ تَمُنُّهَا عَلَيَّ أَنْ عَبَّدْتَ بَنِي إِسْرَائِيلَ
Watilka niAAmatun tamunnuha AAalayya an AAabbadta banee israeela
(22). En dit is de gunst die jij mij bewees: dat jij de Kinderen van Israël tot slaven gemaakt hebt."
قَالَ فِرْعَوْنُ وَمَا رَبُّ الْعَالَمِينَ
Qala firAAawnu wama rabbu alAAalameena
(23). Fiiraun zei: "En wie is de Heer der Werelden?"
قَالَ رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا ۖ إِنْ كُنْتُمْ مُوقِنِينَ
Qala rabbu alssamawati waalardi wama baynahuma in kuntum mooqineena
(24). Hij (Môesa) zei: "De Heer van de hemelen en de aarde en wat tussen hen beide is, als jullie er maar van overtuigd waren."
قَالَ لِمَنْ حَوْلَهُ أَلَا تَسْتَمِعُونَ
Qala liman hawlahu ala tastamiAAoona
(25). Hij (Firaun) zei tot hen die rondom hem waren: "Luisteren jullie niet?"
قَالَ رَبُّكُمْ وَرَبُّ آبَائِكُمُ الْأَوَّلِينَ
Qala rabbukum warabbu abaikumu alawwaleena
(26). Hij (Môesa) zei: "Juitie Heer en de Heer van jullie voorvaderen."
قَالَ إِنَّ رَسُولَكُمُ الَّذِي أُرْسِلَ إِلَيْكُمْ لَمَجْنُونٌ
Qala inna rasoolakumu allathee orsila ilaykum lamajnoonun
(27). Hij (Firaun) zei: "Voorwaar, jullie Boodschapper die tot jullie gezonden is, is zeker bezeten."
قَالَ رَبُّ الْمَشْرِقِ وَالْمَغْرِبِ وَمَا بَيْنَهُمَا ۖ إِنْ كُنْتُمْ تَعْقِلُونَ
Qala rabbu almashriqi waalmaghribi wama baynahuma in kuntum taAAqiloona
(28). Hij (Môesa) zei: "De Heer van het Oosten en het Westen en wat tussen hen beide is, als jullie begrijpen."
قَالَ لَئِنِ اتَّخَذْتَ إِلَٰهًا غَيْرِي لَأَجْعَلَنَّكَ مِنَ الْمَسْجُونِينَ
Qala laini ittakhathta ilahan ghayree laajAAalannaka mina almasjooneena
(29). Hij (Firaun) zei: "Als jij een andere god dan mij hebt aangenomen, dan zal ik jou zeker tot een van de gevangenen maken."
قَالَ أَوَلَوْ جِئْتُكَ بِشَيْءٍ مُبِينٍ
Qala awalaw jituka bishayin mubeenin
(30). Hij (Môesa) zei: "Zelfs als ik jou iets duidelijks kan laten zien?"
قَالَ فَأْتِ بِهِ إِنْ كُنْتَ مِنَ الصَّادِقِينَ
Qala fati bihi in kunta mina alssadiqeena
(31). Hij (Firaun) zei: "Breng het maar, als jij tot de waarachtigen behoort."
فَأَلْقَىٰ عَصَاهُ فَإِذَا هِيَ ثُعْبَانٌ مُبِينٌ
Faalqa AAasahu faitha hiya thuAAbanun mubeenun
(32). Toen wierp hij zijn staf neer en daarop werd het een duidelijke slang.
وَنَزَعَ يَدَهُ فَإِذَا هِيَ بَيْضَاءُ لِلنَّاظِرِينَ
WanazaAAa yadahu faitha hiya baydao lilnnathireena
(33). En hij strekte zijn hand uit en die werd wit voor de toeschouwers.
قَالَ لِلْمَلَإِ حَوْلَهُ إِنَّ هَٰذَا لَسَاحِرٌ عَلِيمٌ
Qala lilmalai hawlahu inna hatha lasahirun AAaleemun
(34). Hij (Firaun) zei tegen de vooraanstaanden rondom hem: "Voorwaar, dit is zeker een bekwame tovenaar.
يُرِيدُ أَنْ يُخْرِجَكُمْ مِنْ أَرْضِكُمْ بِسِحْرِهِ فَمَاذَا تَأْمُرُونَ
Yureedu an yukhrijakum min ardikum bisihrihi famatha tamuroona
(35). Hij wil jullie uit jullie land verdrijven met zijn tovenarij. Dus wat adviseren jullie?"
قَالُوا أَرْجِهْ وَأَخَاهُ وَابْعَثْ فِي الْمَدَائِنِ حَاشِرِينَ
Qaloo arjih waakhahu waibAAath fee almadaini hashireena
(36). Zij zeiden: "Stel (de zaak van) hem en zijn broeder uit en stuur bijeenroepers naar de steden.
يَأْتُوكَ بِكُلِّ سَحَّارٍ عَلِيمٍ
Yatooka bikulli sahharin AAaleemin
(37). Zij zullen elke bekwame tovenaar bij jou brengen.
فَجُمِعَ السَّحَرَةُ لِمِيقَاتِ يَوْمٍ مَعْلُومٍ
FajumiAAa alssaharatu limeeqati yawmin maAAloomin
(38). Zo werden de tovenaars verzameld op een afgesprokem lijd op een aangewezen dag.
وَقِيلَ لِلنَّاسِ هَلْ أَنْتُمْ مُجْتَمِعُونَ
Waqeela lilnnasi hal antum mujtamiAAoona
(39). En tot de mensen werd gezegd: "Zijn jullie nu bijeengekomen?
لَعَلَّنَا نَتَّبِعُ السَّحَرَةَ إِنْ كَانُوا هُمُ الْغَالِبِينَ
LaAAallana nattabiAAu alssaharata in kanoo humu alghalibeena
(40). Moge wij de tovenaars volgen als zij de overwinnaars zijn."
فَلَمَّا جَاءَ السَّحَرَةُ قَالُوا لِفِرْعَوْنَ أَئِنَّ لَنَا لَأَجْرًا إِنْ كُنَّا نَحْنُ الْغَالِبِينَ
Falamma jaa alssaharatu qaloo lifirAAawna ainna lana laajran in kunna nahnu alghalibeena
(41). Toen de tovenaars kwamen, zeiden zij tot Firaun: "Krijgen we zeker een beloning, als wij de overwinnaars zijn?"
قَالَ نَعَمْ وَإِنَّكُمْ إِذًا لَمِنَ الْمُقَرَّبِينَ
Qala naAAam wainnakum ithan lamina almuqarrabeena
(42). Hij zei: "Ja, jullie zullen dan tot de (mij) nabijen behoren."
قَالَ لَهُمْ مُوسَىٰ أَلْقُوا مَا أَنْتُمْ مُلْقُونَ
Qala lahum moosa alqoo ma antum mulqoona
(43). Môesa zei tot hen: "Werpt maar wat jullie te werpen hebben."
فَأَلْقَوْا حِبَالَهُمْ وَعِصِيَّهُمْ وَقَالُوا بِعِزَّةِ فِرْعَوْنَ إِنَّا لَنَحْنُ الْغَالِبُونَ
Faalqaw hibalahum waAAisiyyahum waqaloo biAAizzati firAAawna inna lanahnu alghaliboona
(44). Toen wierpen zij hun touwen en staven neer, terwijl zij zeiden: "Bij de eer van Firaun: voorwaar, wij zullen zeker de overwinnaars zijn."
فَأَلْقَىٰ مُوسَىٰ عَصَاهُ فَإِذَا هِيَ تَلْقَفُ مَا يَأْفِكُونَ
Faalqa moosa AAasahu faitha hiya talqafu ma yafikoona
(45). Toen wierp Môesa zijn staf neer, en toen verslond zij wat zij met hun bedrog hadden gemaakt.
فَأُلْقِيَ السَّحَرَةُ سَاجِدِينَ
Faolqiya alssaharatu sajideena
(46). Toen wierpen de tovenaan zich neer, knielend.
قَالُوا آمَنَّا بِرَبِّ الْعَالَمِينَ
Qaloo amanna birabbi alAAalameena
(47). Zij zeiden: "Wij geloven in de Heer der Werelden.
رَبِّ مُوسَىٰ وَهَارُونَ
Rabbi moosa waharoona
(48). De Heer van Môesa en Hârôen."
قَالَ آمَنْتُمْ لَهُ قَبْلَ أَنْ آذَنَ لَكُمْ ۖ إِنَّهُ لَكَبِيرُكُمُ الَّذِي عَلَّمَكُمُ السِّحْرَ فَلَسَوْفَ تَعْلَمُونَ ۚ لَأُقَطِّعَنَّ أَيْدِيَكُمْ وَأَرْجُلَكُمْ مِنْ خِلَافٍ وَلَأُصَلِّبَنَّكُمْ أَجْمَعِينَ
Qala amantum lahu qabla an athana lakum innahu lakabeerukumu allathee AAallamakumu alssihra falasawfa taAAlamoona laoqattiAAanna aydiyakum waarjulakum min khilafin walaosallibannakum ajmaAAeena
(49). Hij (Firaun) zei: "Geloven jullie hem voordat ik jullie toestemming geef? Voorwaar, hij is zeker jullie meerdere die jullie de tovenarij onderwees. En spoedig zullen jullie het weten: ik zal jullie handen en jullie voeten aan tegenovergestelde kanten afhakken en ik zal jullie allen kruisigen."
قَالُوا لَا ضَيْرَ ۖ إِنَّا إِلَىٰ رَبِّنَا مُنْقَلِبُونَ
Qaloo la dayra inna ila rabbina munqaliboona
(50). Zij (de tovenaars) zeiden: "Het deert (ons) niet. Voorwaar, wij zullen naar onze Heer terugkeren.
إِنَّا نَطْمَعُ أَنْ يَغْفِرَ لَنَا رَبُّنَا خَطَايَانَا أَنْ كُنَّا أَوَّلَ الْمُؤْمِنِينَ
Inna natmaAAu an yaghfira lana rabbuna khatayana an kunna awwala almumineena
(51). Voorwaar, wij verlangen dat Hij onze fouten vergeeft, omdat wij de eersten van de gelovigen zijn."
وَأَوْحَيْنَا إِلَىٰ مُوسَىٰ أَنْ أَسْرِ بِعِبَادِي إِنَّكُمْ مُتَّبَعُونَ
Waawhayna ila moosa an asri biAAibadee innakum muttabaAAoona
(52). En wij openbaarden aan Môesa: "Reis in de nacht met Mijn dienaren: voorwaar, jullie zullen achtervolgd worden."
فَأَرْسَلَ فِرْعَوْنُ فِي الْمَدَائِنِ حَاشِرِينَ
Faarsala firAAawnu fee almadaini hashireena
(53). Toen stuurde Firaun bijeenroepers de steden in.
إِنَّ هَٰؤُلَاءِ لَشِرْذِمَةٌ قَلِيلُونَ
Inna haolai lashirthimatun qaleeloona
(54). "Diegenen zijn zeker een kleine groep.
وَإِنَّهُمْ لَنَا لَغَائِظُونَ
Wainnahum lana laghaithoona
(55). En voorwaar, zij hebben ons woedend gemaakt.
وَإِنَّا لَجَمِيعٌ حَاذِرُونَ
Wainna lajameeAAun hathiroona
(56). En voorwaar, wij zijn zeker allen voorzichtig."
فَأَخْرَجْنَاهُمْ مِنْ جَنَّاتٍ وَعُيُونٍ
Faakhrajnahum min jannatin waAAuyoonin
(57). Toen verdreven Wij hen van de tuinen en bronnen.
وَكُنُوزٍ وَمَقَامٍ كَرِيمٍ
Wakunoozin wamaqamin kareemin
(58). En de schatten en eervolle plaatsen.
كَذَٰلِكَ وَأَوْرَثْنَاهَا بَنِي إِسْرَائِيلَ
Kathalika waawrathnaha banee israeela
(59). Zo was het; en Wij deden de Kinderen van Israël het erven.
فَأَتْبَعُوهُمْ مُشْرِقِينَ
FaatbaAAoohum mushriqeena
(60). Toen achtervolgden zij hen bij zonsopgang.
فَلَمَّا تَرَاءَى الْجَمْعَانِ قَالَ أَصْحَابُ مُوسَىٰ إِنَّا لَمُدْرَكُونَ
Falamma taraa aljamAAani qala ashabu moosa inna lamudrakoona
(61). En toen de twee groepen elkaar zagen, zeiden de metgezellen van Môesa: "Voorwaar, wij worden zeker bereikt!"
قَالَ كَلَّا ۖ إِنَّ مَعِيَ رَبِّي سَيَهْدِينِ
Qala kalla inna maAAiya rabbee sayahdeeni
(62). Hij (Môesa) zei: "Zeker niet voorwaar, mijn Heer is met mij, Hij zal mij lieden."
فَأَوْحَيْنَا إِلَىٰ مُوسَىٰ أَنِ اضْرِبْ بِعَصَاكَ الْبَحْرَ ۖ فَانْفَلَقَ فَكَانَ كُلُّ فِرْقٍ كَالطَّوْدِ الْعَظِيمِ
Faawhayna ila moosa ani idrib biAAasaka albahra fainfalaqa fakana kullu firqin kaalttawdi alAAatheemi
(63). Toen openbaarden Wij aan Môesa: "Sla de zee met jouw staf." Toen spleet de zee en elk gedeelte was als een geweldige berg.
وَأَزْلَفْنَا ثَمَّ الْآخَرِينَ
Waazlafna thamma alakhareena
(64). En Wij deden de anderen daar dichtbij komen.
وَأَنْجَيْنَا مُوسَىٰ وَمَنْ مَعَهُ أَجْمَعِينَ
Waanjayna moosa waman maAAahu ajmaAAeena
(65). En wij redden Môesa en allen die bij hem waren.
ثُمَّ أَغْرَقْنَا الْآخَرِينَ
Thumma aghraqna alakhareena
(66). Vervolgens verdronken Wij de anderen.
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُمْ مُؤْمِنِينَ
Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mumineena
(67). Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ
Wainna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
(68). En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
وَاتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ إِبْرَاهِيمَ
Waotlu AAalayhim nabaa ibraheema
(69). En lees hun de geschiedenis van Ibrâhîm voor.
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِ مَا تَعْبُدُونَ
Ith qala liabeehi waqawmihi ma taAAbudoona
(70). (Gedenk) toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: "Wat aanbidden jullie?"
قَالُوا نَعْبُدُ أَصْنَامًا فَنَظَلُّ لَهَا عَاكِفِينَ
Qaloo naAAbudu asnaman fanathallu laha AAakifeena
(71). Zij zeiden: "Wij aanbidden afgoden en wij zullen hen blijven aanbidden."
قَالَ هَلْ يَسْمَعُونَكُمْ إِذْ تَدْعُونَ
Qala hal yasmaAAoonakum ith tadAAoona
(72). Hij (Ibrâhîm) zei: "Horen zij jullie, wanneer jullie hen aanroepen?
أَوْ يَنْفَعُونَكُمْ أَوْ يَضُرُّونَ
Aw yanfaAAoonakum aw yadurroona
(73). Of brengen zij jullie voordeel of berokkenen zij jullie nadeel?
قَالُوا بَلْ وَجَدْنَا آبَاءَنَا كَذَٰلِكَ يَفْعَلُونَ
Qaloo bal wajadna abaana kathalika yafAAaloona
(74). Zij zeiden. "Wij vonden dat zelfs onze vaderen zo deden."
قَالَ أَفَرَأَيْتُمْ مَا كُنْتُمْ تَعْبُدُونَ
Qala afaraaytum ma kuntum taAAbudoona
(75). Hij (Ibrâhîm) zei: "Hebben jullie dain gezien wat jullie plegen te aanbidden?
أَنْتُمْ وَآبَاؤُكُمُ الْأَقْدَمُونَ
Antum waabaokumu alaqdamoona
(76). Jullie en jullie vaderen die voorafgingen?
فَإِنَّهُمْ عَدُوٌّ لِي إِلَّا رَبَّ الْعَالَمِينَ
Fainnahum AAaduwwun lee illa rabba alAAalameena
(77). Voorwaar, zij zijn een vijand voor mij, (ik aanbid niemand) behalve de Heer der Werelden.
الَّذِي خَلَقَنِي فَهُوَ يَهْدِينِ
Allathee khalaqanee fahuwa yahdeeni
(78). Degene Die mij geschapen heeft, Hij leidt mij.
وَالَّذِي هُوَ يُطْعِمُنِي وَيَسْقِينِ
Waallathee huwa yutAAimunee wayasqeeni
(79). En Hij is Degene Die mij voedt en Die mij te drinken geeft.
وَإِذَا مَرِضْتُ فَهُوَ يَشْفِينِ
Waitha maridtu fahuwa yashfeeni
(80). En wanneer ik ziek ben, is Hij het Die mij geneest.
وَالَّذِي يُمِيتُنِي ثُمَّ يُحْيِينِ
Waallathee yumeetunee thumma yuhyeeni
(81). Degene Die mij doet sterven en mi vervolgens doet leven.
وَالَّذِي أَطْمَعُ أَنْ يَغْفِرَ لِي خَطِيئَتِي يَوْمَ الدِّينِ
Waallathee atmaAAu an yaghfira lee khateeatee yawma alddeeni
(82). En Degene van Wie ik hevig verlang dat Hij mijn zonden zal vergeven op de Dag des Oordeels.
رَبِّ هَبْ لِي حُكْمًا وَأَلْحِقْنِي بِالصَّالِحِينَ
Rabbi hab lee hukman waalhiqnee bialssaliheena
(83). Mijn Heer, schenk mij wijsheid en verenig mij met de rechtschapenen.
وَاجْعَلْ لِي لِسَانَ صِدْقٍ فِي الْآخِرِينَ
WaijAAal lee lisana sidqin fee alakhireena
(84). En maak mijn naam vermaard onder de lateren.
وَاجْعَلْنِي مِنْ وَرَثَةِ جَنَّةِ النَّعِيمِ
WaijAAalnee min warathati jannati alnnaAAeemi
(85). En maak mij één van de erfgenamen van de Tuin van de gelukzaligheid (het Paradijs).
وَاغْفِرْ لِأَبِي إِنَّهُ كَانَ مِنَ الضَّالِّينَ
Waighfir liabee innahu kana mina alddalleena
(86). En vergeef mijn vader, waal bij behoorde tot de dwalenden.
وَلَا تُخْزِنِي يَوْمَ يُبْعَثُونَ
Wala tukhzinee yawma yubAAathoona
(87). En verneder mij niet op de Dag waarop er wordt opgewekt.
يَوْمَ لَا يَنْفَعُ مَالٌ وَلَا بَنُونَ
Yawma la yanfaAAu malun wala banoona
(88). Op de Dag, waarop rijkdom en zonen niet zullen baten.
إِلَّا مَنْ أَتَى اللَّهَ بِقَلْبٍ سَلِيمٍ
Illa man ata Allaha biqalbin saleemin
(89). Alleen bij (zal gebaat zijn), die naar Allah komt met een zuiver hart
وَأُزْلِفَتِ الْجَنَّةُ لِلْمُتَّقِينَ
Waozlifati aljannatu lilmuttaqeena
(90). En de Tuin wordt dichtbij de Moettaqôen gebracht.
وَبُرِّزَتِ الْجَحِيمُ لِلْغَاوِينَ
Waburrizati aljaheemu lilghaweena
(91). En Djahîm (de Hel) wordt tentoongesteld aan de dwalenden.
وَقِيلَ لَهُمْ أَيْنَ مَا كُنْتُمْ تَعْبُدُونَ
Waqeela lahum ayna ma kuntum taAAbudoona
(92). En tot hen wordt gezegd: "Waar is het, wat jullie plachten te aanbidden?
مِنْ دُونِ اللَّهِ هَلْ يَنْصُرُونَكُمْ أَوْ يَنْتَصِرُونَ
Min dooni Allahi hal yansuroonakum aw yantasiroona
(93). Naast Allah? Kunnen zij jullie helpen of zichzelf helpen?
فَكُبْكِبُوا فِيهَا هُمْ وَالْغَاوُونَ
Fakubkiboo feeha hum waalghawoona
(94). Dan worden zij hals over kop daarin geslingerd, zij en de dwalenden.
وَجُنُودُ إِبْلِيسَ أَجْمَعُونَ
Wajunoodu ibleesa ajmaAAoona
(95). En de troepen van Iblîs (de Satan), allemaal.
قَالُوا وَهُمْ فِيهَا يَخْتَصِمُونَ
Qaloo wahum feeha yakhtasimoona
(96). Zij zeggen, terwijl zij met elkaar redetwisten:
تَاللَّهِ إِنْ كُنَّا لَفِي ضَلَالٍ مُبِينٍ
TaAllahi in kunna lafee dalalin mubeenin
(97). "Bij Allah, wij verkeerden zeker in een duidelijke dwaling.
إِذْ نُسَوِّيكُمْ بِرَبِّ الْعَالَمِينَ
Ith nusawweekum birabbi alAAalameena
(98). Dat wij jullie (de afgoden) gelijkstelden met de Heer der Werelden.
وَمَا أَضَلَّنَا إِلَّا الْمُجْرِمُونَ
Wama adallana illa almujrimoona
(99). En alleen de misdadigers hebben ons doen afdwalen.
فَمَا لَنَا مِنْ شَافِعِينَ
Fama lana min shafiAAeena
(100). En wij hebben geen voorsprekers,
وَلَا صَدِيقٍ حَمِيمٍ
Wala sadeeqin hameemin
(101). En geen boezemvriend.
فَلَوْ أَنَّ لَنَا كَرَّةً فَنَكُونَ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ
Falaw anna lana karratan fanakoona mina almumineena
(102). Was er voor ons maar een weg terug, dan zouden wij tot de gelovigen behoren."
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُمْ مُؤْمِنِينَ
Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mumineena
(103). Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn ongelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ
Wainna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
(104). En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
كَذَّبَتْ قَوْمُ نُوحٍ الْمُرْسَلِينَ
Kaththabat qawmu noohin almursaleena
(105). Het volk van Nôeh loochende de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ نُوحٌ أَلَا تَتَّقُونَ
Ith qala lahum akhoohum noohun ala tattaqoona
(106). (Gedenk) toen hun broeder Nôeh tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet?
إِنِّي لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌ
Innee lakum rasoolun ameenun
(107). Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
Faittaqoo Allaha waateeAAooni
(108). Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ الْعَالَمِينَ
Wama asalukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
(109). Ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
Faittaqoo Allaha waateeAAooni
(110). Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
قَالُوا أَنُؤْمِنُ لَكَ وَاتَّبَعَكَ الْأَرْذَلُونَ
Qaloo anuminu laka waittabaAAaka alarthaloona
(111). Zij zeiden: "Zouden wij jou volgen, terwijl de meest nederigen jou volgen?"
قَالَ وَمَا عِلْمِي بِمَا كَانُوا يَعْمَلُونَ
Qala wama AAilmee bima kanoo yaAAmaloona
(112). Hij (Nôeh) zei: "En ik heb geen kennis over wat zij deden.
إِنْ حِسَابُهُمْ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّي ۖ لَوْ تَشْعُرُونَ
In hisabuhum illa AAala rabbee law tashAAuroona
(113). Hun afrekening is slechts bij mijn Heer, als jullie het maar zouden beseffen.
وَمَا أَنَا بِطَارِدِ الْمُؤْمِنِينَ
Wama ana bitaridi almumineena
(114). Ik zal de gelovigen zeker niet wegjagen.
إِنْ أَنَا إِلَّا نَذِيرٌ مُبِينٌ
In ana illa natheerun mubeenun
(115). Ik ben slechts een duidelijke waarschuwer."
قَالُوا لَئِنْ لَمْ تَنْتَهِ يَا نُوحُ لَتَكُونَنَّ مِنَ الْمَرْجُومِينَ
Qaloo lain lam tantahi ya noohu latakoonanna mina almarjoomeena
(116). Zij zeiden: "Als jij er niet mee ophoudt, O Nôeh, dan behoor jij tot degenen die gestenigd worden!"
قَالَ رَبِّ إِنَّ قَوْمِي كَذَّبُونِ
Qala rabbi inna qawmee kaththabooni
(117). Hij (Nôeh) zei: "Mijn Heer, voorwaar mijn volk loochent mij.
فَافْتَحْ بَيْنِي وَبَيْنَهُمْ فَتْحًا وَنَجِّنِي وَمَنْ مَعِيَ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ
Faiftah baynee wabaynahum fathan wanajjinee waman maAAiya mina almumineena
(118). Spreek daarom een oordeel uit tussen mij en hen. En red mij en de gelovigen die met mij zijn."
فَأَنْجَيْنَاهُ وَمَنْ مَعَهُ فِي الْفُلْكِ الْمَشْحُونِ
Faanjaynahu waman maAAahu fee alfulki almashhooni
(119). Toen redden Wij hem en degenen die met hem in het beladen schip waren.
ثُمَّ أَغْرَقْنَا بَعْدُ الْبَاقِينَ
Thumma aghraqna baAAdu albaqeena
(120). En vervolgens verdronken Wij degenen die achterbleven (in de zondvloed).
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُمْ مُؤْمِنِينَ
Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mumineena
(121). Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ
Wainna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
(122). En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
كَذَّبَتْ عَادٌ الْمُرْسَلِينَ
Kaththabat AAadun almursaleena
(123). Het volk van de Âd loochende de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ هُودٌ أَلَا تَتَّقُونَ
Ith qala lahum akhoohum hoodun ala tattaqoona
(124). (Gedenk) toen hun broeder Hôed tot hen zei: "Vrezen jullie Allah niet?
إِنِّي لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌ
Innee lakum rasoolun ameenun
(125). Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
Faittaqoo Allaha waateeAAooni
(126). Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ الْعَالَمِينَ
Wama asalukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
(127). En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
أَتَبْنُونَ بِكُلِّ رِيعٍ آيَةً تَعْبَثُونَ
Atabnoona bikulli reeAAin ayatan taAAbathoona
(128). Zouden jullie op elke heuvel een gebouw bouwen om jullie te vermaken?
وَتَتَّخِذُونَ مَصَانِعَ لَعَلَّكُمْ تَخْلُدُونَ
Watattakhithoona masaniAAa laAAallakum takhludoona
(129). En bouwen jullie paleizen in de hoop dat jullie eeuwig leven?
وَإِذَا بَطَشْتُمْ بَطَشْتُمْ جَبَّارِينَ
Waitha batashtum batashtum jabbareena
(130). En als jullie toeslaan, slaan jullie toe als geweldenaars.
فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
Faittaqoo Allaha waateeAAooni
(131). Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَاتَّقُوا الَّذِي أَمَدَّكُمْ بِمَا تَعْلَمُونَ
Waittaqoo allathee amaddakum bima taAAlamoona
(132). En vrom Hem Die jullie dat geschonken heeft waarover jullie weten.
أَمَدَّكُمْ بِأَنْعَامٍ وَبَنِينَ
Amaddakum bianAAamin wabaneena
(133). En Hij Die jullie vee en zonen schenkt.
وَجَنَّاتٍ وَعُيُونٍ
Wajannatin waAAuyoonin
(134). En tuinen en bronnen.
إِنِّي أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ عَظِيمٍ
Innee akhafu AAalaykum AAathaba yawmin AAatheemin
(135). Voorwaar, ik vrees voor jullie een bestraffing op de geweldige Dag."
قَالُوا سَوَاءٌ عَلَيْنَا أَوَعَظْتَ أَمْ لَمْ تَكُنْ مِنَ الْوَاعِظِينَ
Qaloo sawaon AAalayna awaAAathta am lam takun mina alwaAAitheena
(136). Zij zeiden: "Voor ons is het hetzelfde of jij ons waarschuwt of dat jij niet tot de waarschuwers behoort.
إِنْ هَٰذَا إِلَّا خُلُقُ الْأَوَّلِينَ
In hatha illa khuluqu alawwaleena
(137). Dit is slechts een gewoonte van de vroegeren.
وَمَا نَحْنُ بِمُعَذَّبِينَ
Wama nahnu bimuAAaththabeena
(138). En wij zullen niet behoren tot hen die gestraft worden."
فَكَذَّبُوهُ فَأَهْلَكْنَاهُمْ ۗ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُمْ مُؤْمِنِينَ
Fakaththaboohu faahlaknahum inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mumineena
(139). Maar zij loochenden hem, dus vernietigden Wij hen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen waren gew gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ
Wainna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
(140). En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
كَذَّبَتْ ثَمُودُ الْمُرْسَلِينَ
Kaththabat thamoodu almursaleena
(141). Het volk van de Tsamôed loochende de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ صَالِحٌ أَلَا تَتَّقُونَ
Ith qala lahum akhoohum salihun ala tattaqoona
(142). (Gedenk) toen hun broeder Shâlih tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet?
إِنِّي لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌ
Innee lakum rasoolun ameenun
(143). Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
Faittaqoo Allaha waateeAAooni
(144). Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ الْعَالَمِينَ
Wama asalukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
(145). En ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
أَتُتْرَكُونَ فِي مَا هَاهُنَا آمِنِينَ
Atutrakoona fee ma hahuna amineena
(146). Zullen jullie in veiligheid gelaten worden temidden van wat hier is?
فِي جَنَّاتٍ وَعُيُونٍ
Fee jannatin waAAuyoonin
(147). Temidden van tuinen en bronnen.
وَزُرُوعٍ وَنَخْلٍ طَلْعُهَا هَضِيمٌ
WazurooAAin wanakhlin talAAuha hadeemun
(148). En akkerland en dadelpalmen met tere trossen.
وَتَنْحِتُونَ مِنَ الْجِبَالِ بُيُوتًا فَارِهِينَ
Watanhitoona mina aljibali buyootan fariheena
(149). En jullie houwen vaardig huizen uit in de bergen.
فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
Faittaqoo Allaha waateeAAooni
(150). Vreest dan Allah en gehoorzaamt mij.
وَلَا تُطِيعُوا أَمْرَ الْمُسْرِفِينَ
Wala tuteeAAoo amra almusrifeena
(151). En geeft geen gehoor aan het bevel van de buitensporigen.
الَّذِينَ يُفْسِدُونَ فِي الْأَرْضِ وَلَا يُصْلِحُونَ
Allatheena yufsidoona fee alardi wala yuslihoona
(152). Degenen die verderf zaaien op de aarde en zich niet beteren."
قَالُوا إِنَّمَا أَنْتَ مِنَ الْمُسَحَّرِينَ
Qaloo innama anta mina almusahhareena
(153). Zij zeiden: "Voorwaar, jij behoort tot de betoverden.
مَا أَنْتَ إِلَّا بَشَرٌ مِثْلُنَا فَأْتِ بِآيَةٍ إِنْ كُنْتَ مِنَ الصَّادِقِينَ
Ma anta illa basharun mithluna fati biayatin in kunta mina alssadiqeena
(154). Jij bent slechts een mens zoals wij. Breng daarom een Teken als jij tot de waarachtigen behoort."
قَالَ هَٰذِهِ نَاقَةٌ لَهَا شِرْبٌ وَلَكُمْ شِرْبُ يَوْمٍ مَعْلُومٍ
Qala hathihi naqatun laha shirbun walakum shirbu yawmin maAAloomin
(155). Hij (Shâlih) zei: "Dit is een vrouwtjeskameel, zij heeft recht om te drinken en jullie hebben recht om te drinken, (ieder) op een vastgestelde dag.
وَلَا تَمَسُّوهَا بِسُوءٍ فَيَأْخُذَكُمْ عَذَابُ يَوْمٍ عَظِيمٍ
Wala tamassooha bisooin fayakhuthakum AAathabu yawmin AAatheemin
(156). En treft haar niet met kwaad, want dan zal de straf van een Geweldige Dag jullie treffen.
فَعَقَرُوهَا فَأَصْبَحُوا نَادِمِينَ
FaAAaqarooha faasbahoo nadimeena
(157). Toen slachtten zij haar, daarna werden zij berouwvollen.
فَأَخَذَهُمُ الْعَذَابُ ۗ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُمْ مُؤْمِنِينَ
Faakhathahumu alAAathabu inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mumineena
(158). Toen trof de bestraffing hen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ
Wainna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
(159). En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige.
كَذَّبَتْ قَوْمُ لُوطٍ الْمُرْسَلِينَ
Kaththabat qawmu lootin almursaleena
(160). Het volk van Lôeth loochende de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ لُوطٌ أَلَا تَتَّقُونَ
Ith qala lahum akhoohum lootun ala tattaqoona
(161). (Gedenk) toen hun broeder Lôeth tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet?
إِنِّي لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌ
Innee lakum rasoolun ameenun
(162). Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
Faittaqoo Allaha waateeAAooni
(163). Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ الْعَالَمِينَ
Wama asalukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
(164). En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
أَتَأْتُونَ الذُّكْرَانَ مِنَ الْعَالَمِينَ
Atatoona alththukrana mina alAAalameena
(165). Waarom benaderen jullie van de wereldbcwoners de mannen?
وَتَذَرُونَ مَا خَلَقَ لَكُمْ رَبُّكُمْ مِنْ أَزْوَاجِكُمْ ۚ بَلْ أَنْتُمْ قَوْمٌ عَادُونَ
Watatharoona ma khalaqa lakum rabbukum min azwajikum bal antum qawmun AAadoona
(166). En verlaten jullie hen die jullie Heer als echtgenotes geschapen heeft? Jullie zijn beslist een overtredend volk!"
قَالُوا لَئِنْ لَمْ تَنْتَهِ يَا لُوطُ لَتَكُونَنَّ مِنَ الْمُخْرَجِينَ
Qaloo lain lam tantahi ya lootu latakoonanna mina almukhrajeena
(167). Zij zeiden: "O Lôeth, als jij er niet mee ophoudt, behoor jij tot de verdrevenen."
قَالَ إِنِّي لِعَمَلِكُمْ مِنَ الْقَالِينَ
Qala innee liAAamalikum mina alqaleena
(168). Hij in zei: "Voorwaar, ik behoor tot hen die jullie daden verachten.
رَبِّ نَجِّنِي وَأَهْلِي مِمَّا يَعْمَلُونَ
Rabbi najjinee waahlee mimma yaAAmaloona
(169). Mijn Heer, red mij en mijn familie van wat zij doen."
فَنَجَّيْنَاهُ وَأَهْلَهُ أَجْمَعِينَ
Fanajjaynahu waahlahu ajmaAAeena
(170). En Wij hebben hem en zijn familie allen gered.
إِلَّا عَجُوزًا فِي الْغَابِرِينَ
Illa AAajoozan fee alghabireena
(171). Behalve een oude vrouw onder de achterblijvers.
ثُمَّ دَمَّرْنَا الْآخَرِينَ
Thumma dammarna alakhareena
(172). Toen vernietigden Wij de anderen.
وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِمْ مَطَرًا ۖ فَسَاءَ مَطَرُ الْمُنْذَرِينَ
Waamtarna AAalayhim mataran fasaa mataru almunthareena
(173). En Wij deden een (vulkanische) regen op hen neerstromen, hoe slecht was de regen voor de gewaarschuwden!
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُمْ مُؤْمِنِينَ
Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mumineena
(174). Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ
Wainna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
(175). En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad), is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige.
كَذَّبَ أَصْحَابُ الْأَيْكَةِ الْمُرْسَلِينَ
Kaththaba ashabu alaykati almursaleena
(176). De bewoners van Aikah loochenden de Boodschappers.
إِذْ قَالَ لَهُمْ شُعَيْبٌ أَلَا تَتَّقُونَ
Ith qala lahum shuAAaybun ala tattaqoona
(177). (Gedenk) toen Sjoeaib tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet?
إِنِّي لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌ
Innee lakum rasoolun ameenun
(178). Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
Faittaqoo Allaha waateeAAooni
(179). Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
وَمَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ الْعَالَمِينَ
Wama asalukum AAalayhi min ajrin in ajriya illa AAala rabbi alAAalameena
(180). En ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust slechts bij de Heer der Werelden.
أَوْفُوا الْكَيْلَ وَلَا تَكُونُوا مِنَ الْمُخْسِرِينَ
Awfoo alkayla wala takoonoo mina almukhsireena
(181). En geeft de volle maat een behoort niet tot hen die tekort doen.
وَزِنُوا بِالْقِسْطَاسِ الْمُسْتَقِيمِ
Wazinoo bialqistasi almustaqeemi
(182). En weegt met juiste weegschalen.
وَلَا تَبْخَسُوا النَّاسَ أَشْيَاءَهُمْ وَلَا تَعْثَوْا فِي الْأَرْضِ مُفْسِدِينَ
Wala tabkhasoo alnnasa ashyaahum wala taAAthaw fee alardi mufsideena
(183). En benadeelt niet de mensen in hun zaken en verricht geen kwaad op aarde, als verderfzaaiers.
وَاتَّقُوا الَّذِي خَلَقَكُمْ وَالْجِبِلَّةَ الْأَوَّلِينَ
Waittaqoo allathee khalaqakum waaljibillata alawwaleena
(184). En vreest Degene Die jullie en de vroegere generaties geschapen heeft."
قَالُوا إِنَّمَا أَنْتَ مِنَ الْمُسَحَّرِينَ
Qaloo innama anta mina almusahhareena
(185). Zij zeiden: "Voorwaar, jij behoort slechts tot de betoverden.
وَمَا أَنْتَ إِلَّا بَشَرٌ مِثْلُنَا وَإِنْ نَظُنُّكَ لَمِنَ الْكَاذِبِينَ
Wama anta illa basharun mithluna wain nathunnuka lamina alkathibeena
(186). En jij bent slechts een mens als wij ein wij vinden dat jij zeker tot de leugenaars behoort.
فَأَسْقِطْ عَلَيْنَا كِسَفًا مِنَ السَّمَاءِ إِنْ كُنْتَ مِنَ الصَّادِقِينَ
Faasqit AAalayna kisafan mina alssamai in kunta mina alssadiqeena
(187). Laat dan eens een stuk van de hemel op ons vallen, als jij tot de waarachtigen behoort."
قَالَ رَبِّي أَعْلَمُ بِمَا تَعْمَلُونَ
Qala rabbee aAAlamu bima taAAmaloona
(188). Hij zei: "Mijn Heer weet het beste wat jullie doen."
فَكَذَّبُوهُ فَأَخَذَهُمْ عَذَابُ يَوْمِ الظُّلَّةِ ۚ إِنَّهُ كَانَ عَذَابَ يَوْمٍ عَظِيمٍ
Fakaththaboohu faakhathahum AAathabu yawmi alththullati innahu kana AAathaba yawmin AAatheemin
(189). Maar zij loochenden hem, waarop een bestraffing hen trofop een zwaarbewolkte dag. Voorwaar, het was een bestraffing van een geweldige dag.
إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُمْ مُؤْمِنِينَ
Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mumineena
(190). Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van ben zijn geen gelovigen.
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ
Wainna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
(191). En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige.
وَإِنَّهُ لَتَنْزِيلُ رَبِّ الْعَالَمِينَ
Wainnahu latanzeelu rabbi alAAalameena
(192). En voorwaar, hij (de Koran) is zeker een neerzending van de Heer der Werelden.
نَزَلَ بِهِ الرُّوحُ الْأَمِينُ
Nazala bihi alrroohu alameenu
(193). Met hem (de Koran) daalde de getrouwe Geest (Djibrîl) neer.
عَلَىٰ قَلْبِكَ لِتَكُونَ مِنَ الْمُنْذِرِينَ
AAala qalbika litakoona mina almunthireena
(194). Op jouw hart (O Moehammad), opdat jij tot de waarschuwers behoort.
بِلِسَانٍ عَرَبِيٍّ مُبِينٍ
Bilisanin AAarabiyyin mubeenin
(195). In een duidelijke Arabische taal.
وَإِنَّهُ لَفِي زُبُرِ الْأَوَّلِينَ
Wainnahu lafee zuburi alawwaleena
(196). En voorwaar, hij (de Koran) is zeker (aangekondigd) in de Schriften van de vroegeren.
أَوَلَمْ يَكُنْ لَهُمْ آيَةً أَنْ يَعْلَمَهُ عُلَمَاءُ بَنِي إِسْرَائِيلَ
Awalam yakun lahum ayatan an yaAAlamahu AAulamao banee israeela
(197). Is het voor hen dan geen teken dat de geleerden van de Kinderen van Israël hem kennen?
وَلَوْ نَزَّلْنَاهُ عَلَىٰ بَعْضِ الْأَعْجَمِينَ
Walaw nazzalnahu AAala baAAdi alaAAjameena
(198). En als Wij hem am de niet-Arabieren hadden doen neerdalen.
فَقَرَأَهُ عَلَيْهِمْ مَا كَانُوا بِهِ مُؤْمِنِينَ
Faqaraahu AAalayhim ma kanoo bihi mumineena
(199). (En als) hij hem dan aan ben voorgedragen had, dan hadden zij er niet in geloofd.
كَذَٰلِكَ سَلَكْنَاهُ فِي قُلُوبِ الْمُجْرِمِينَ
Kathalika salaknahu fee quloobi almujrimeena
(200). Op deze wijze deden Wij hem binnendringen in de barten van de misdadigers.
لَا يُؤْمِنُونَ بِهِ حَتَّىٰ يَرَوُا الْعَذَابَ الْأَلِيمَ
La yuminoona bihi hatta yarawoo alAAathaba alaleema
(201). Zij zullen er niet in geloven totdat zij de pijnlijke bestraffing zien.
فَيَأْتِيَهُمْ بَغْتَةً وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ
Fayatiyahum baghtatan wahum la yashAAuroona
(202). Die plotseling tot ben zal komen, terwijl zij het niet beseffen.
فَيَقُولُوا هَلْ نَحْنُ مُنْظَرُونَ
Fayaqooloo hal nahnu muntharoona
(203). Dan zeggen zij: "Krijgen wij uitstel?"
أَفَبِعَذَابِنَا يَسْتَعْجِلُونَ
AfabiAAathabina yastaAAjiloona
(204). Vragen zij dan dat Onze bestraffing bespoedigd wordt?
أَفَرَأَيْتَ إِنْ مَتَّعْنَاهُمْ سِنِينَ
Afaraayta in mattaAAnahum sineena
(205). Wat denk jij dan, als Wij hun (enige) jaren laten genieten?
ثُمَّ جَاءَهُمْ مَا كَانُوا يُوعَدُونَ
Thumma jaahum ma kanoo yooAAadoona
(206). En daarop tot hen komt wat beloofd was?
مَا أَغْنَىٰ عَنْهُمْ مَا كَانُوا يُمَتَّعُونَ
Ma aghna AAanhum ma kanoo yumattaAAoona
(207). Het zal hun niet baten, wat hun aan genot gegeven was.
وَمَا أَهْلَكْنَا مِنْ قَرْيَةٍ إِلَّا لَهَا مُنْذِرُونَ
Wama ahlakna min qaryatin illa laha munthiroona
(208). En Wij hebben geen stad vernietigd zonder dat er voor haar waarschuwers waren geweest.
ذِكْرَىٰ وَمَا كُنَّا ظَالِمِينَ
Thikra wama kunna thalimeena
(209). Als een waarschuwing: en Wij weren geen onrechtvaardigen.
وَمَا تَنَزَّلَتْ بِهِ الشَّيَاطِينُ
Wama tanazzalat bihi alshshayateenu
(210). En hij (de Koran) is niet door de Satans neergedaald.
وَمَا يَنْبَغِي لَهُمْ وَمَا يَسْتَطِيعُونَ
Wama yanbaghee lahum wama yastateeAAoona
(211). Het past hun niet en zij zijn er niet toe in staat.
إِنَّهُمْ عَنِ السَّمْعِ لَمَعْزُولُونَ
Innahum AAani alssamAAi lamaAAzooloona
(212). Voorwaar, van het horen (ervan) zijn zij zeker buitengesloten.
فَلَا تَدْعُ مَعَ اللَّهِ إِلَٰهًا آخَرَ فَتَكُونَ مِنَ الْمُعَذَّبِينَ
Fala tadAAu maAAa Allahi ilahan akhara fatakoona mina almuAAaththabeena
(213). Roept dus geen andere goden naast Allah aan, anders zal jij tot de bestraften behoren.
وَأَنْذِرْ عَشِيرَتَكَ الْأَقْرَبِينَ
Waanthir AAasheerataka alaqrabeena
(214). En waarschuw jouw naaste familieleden.
وَاخْفِضْ جَنَاحَكَ لِمَنِ اتَّبَعَكَ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ
Waikhfid janahaka limani ittabaAAaka mina almumineena
(215). En wees bescheiden eva nederig tegenover de gelovigen die jou volgen.
فَإِنْ عَصَوْكَ فَقُلْ إِنِّي بَرِيءٌ مِمَّا تَعْمَلُونَ
Fain AAasawka faqul innee bareeon mimma taAAmaloona
(216). En als zij jou dan ongehoorzam zijn, zeg dan: "Ik ben onschuldig aan wat jullie doen."
وَتَوَكَّلْ عَلَى الْعَزِيزِ الرَّحِيمِ
Watawakkal AAala alAAazeezi alrraheemi
(217). En vertrouw op de Almachtige, de Meest Barmhartige.
الَّذِي يَرَاكَ حِينَ تَقُومُ
Allathee yaraka heena taqoomu
(218). Degene Die jou ziet als jij staat (te bidden).
وَتَقَلُّبَكَ فِي السَّاجِدِينَ
Wataqallubaka fee alssajideena
(219). En jouw bewegingen (ziet) onder de knielenden.
إِنَّهُ هُوَ السَّمِيعُ الْعَلِيمُ
Innahu huwa alssameeAAu alAAaleemu
(220). Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alwetende.
هَلْ أُنَبِّئُكُمْ عَلَىٰ مَنْ تَنَزَّلُ الشَّيَاطِينُ
Hal onabbiokum AAala man tanazzalu alshshayateenu
(221). Zal ik jou vertellen tot wie de Satans neerdalen?
تَنَزَّلُ عَلَىٰ كُلِّ أَفَّاكٍ أَثِيمٍ
Tanazzalu AAala kulli affakin atheemin
(222). Zij dalen neer tot elke zondige leugenaar.
يُلْقُونَ السَّمْعَ وَأَكْثَرُهُمْ كَاذِبُونَ
Yulqoona alssamAAa waaktharuhum kathiboona
(223). Zij luisteren nam het gesprokene en de meesten van hen zijn leugenaars.
وَالشُّعَرَاءُ يَتَّبِعُهُمُ الْغَاوُونَ
WaalshshuAAarao yattabiAAuhumu alghawoona
(224). En de dichters; de dwalenden volgen hen.
أَلَمْ تَرَ أَنَّهُمْ فِي كُلِّ وَادٍ يَهِيمُونَ
Alam tara annahum fee kulli wadin yaheemoona
(225). Zie jij niet dat zij rusteloos ronddwalen in iedere vallei?
وَأَنَّهُمْ يَقُولُونَ مَا لَا يَفْعَلُونَ
Waannahum yaqooloona ma la yafAAaloona
(226). En dat zij zeker zeggen wat zij niet doen?
إِلَّا الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ وَذَكَرُوا اللَّهَ كَثِيرًا وَانْتَصَرُوا مِنْ بَعْدِ مَا ظُلِمُوا ۗ وَسَيَعْلَمُ الَّذِينَ ظَلَمُوا أَيَّ مُنْقَلَبٍ يَنْقَلِبُونَ
Illa allatheena amanoo waAAamiloo alssalihati wathakaroo Allaha katheeran waintasaroo min baAAdi ma thulimoo wasayaAAlamu allatheena thalamoo ayya munqalabin yanqaliboona
(227). Behalve degenen die geloven en goede daden verrichten en Allah vaak gedenken. En zij overwinnen nadat hun onrecht is aangedaan. En degenen die onrecht pleegden zullen spoedig weten tot welke plaats van terugkeer zij zullen terugkeren!